Logos Multilingual Portal

11. Verbale communicatie - Deel Twee

HomeTerugVooruit


In de vorige les hebben we gezien hoe volgens Jakobsón de verbale communicatie verloopt. Om de fundamentele driehoek van zijn communicatieschema te verduidelijken, hebben wij ons tot nu toe beperkt tot de drie polen die worden gevormd door de zender, de context en de ontvanger, ook omdat de referentiële functie, zoals we hebben gezien, bepalend is om de betekenis rond te krijgen van een bewering die om redenen van efficiëntie nooit alles zegt en diverse elementen van de context als voor zichzelf sprekend aanneemt. De emotieve en conatieve functies zijn eveneens van wezenlijk belang, de eerste vanwege de rol die de afzender vervult bij de communicatie, de laatste vanwege de lading die de communicatie krijgt ten opzichte van de ontvanger.

De fundamentele procédés van zinsvorming
Om ons betoog over de verbale communicatie te vervolgen, moeten wij eerst kijken naar de twee fundamentele procédés die wij gebruiken om een zin te vormen.

Experimenten bij mensen die lijden aan afasie hebben aangetoond dat de beide hersenhelften, de linker en de rechter, verschillende functies hebben. De linker hersenhelft is verantwoordelijk voor de paradigmatische selectie van de woorden, terwijl de rechterhelft de syntagmatische combinatie aanstuurt1. We zullen uitleggen wat hiermee bedoeld wordt.

Laten we ons indenken dat het onderstaande schema een fruitautomaat voorstelt. Als je aan een hendel trekt, dan gaan wielen draaien, waarop verschillende woorden afgebeeld staan. Als de wielen tot stilstand komen, is een bepaalde combinatie van woorden ontstaan. In onze fruitautomaat kunnen wij echter ook alle woorden zien die niet in het rijtje van de 'gekozen' combinatie voorkomen: de zin die begint met Gianni.

  Alfred houdt van Gertrude      
  Wie pakt het deeg?      
  Hij verspeelt zijn hemd met kaarten    
  Gianni drijft een handel in zuidvruchten    
Nu   ga ik     de krant kopen
  Leren veroorzaakt vermoeidheid      
    heb je wat aan Mathilde   gegeven?


1 Jakobsón 1980.


Laten we eerst kijken naar de eerste horizontale regel van het schema. De hersenen van de afzender die een gedachte wil uiten begint (laten we dat veronderstellen) met het zoeken van een onderwerp van de handeling. Terwijl hij zoekt, voert hij een handeling van selectieve aard uit, totdat hij het woord «Alfred» vindt, dat overeenkomt met zijn behoefte aan communicatie op dat moment. Om verder te gaan met de uiting moet de afzender zich op dit punt een vraag van syntactische aard stellen: wat voor soort woorden zouden na het woord «Alfred» kunnen komen volgens de grammaticale regels van het Nederlands? Als hij zich deze vraag stelt, voert hij een handeling van combinatorische aard uit. De mogelijkheden zijn eindeloos, maar het meest waarschijnlijk is dat na het onderwerp een werkwoord verschijnt. Op dat punt laat de afzender alle werkwoorden die hij kent de revue passeren en stelt vast (een selectieve handeling) welke met zijn behoefte overeenkomt (houden van) en vervoegt het werkwoord zoals het hoort. Om bij Gertrude te komen moet hij opnieuw een combinatorische handeling verrichten (die het hem onmogelijk maakt om bijvoorbeeld te zeggen «Alfred houdt van zo veel je wilt») en een selectieve handeling, totdat hij bij «Gertrude» aankomt.

Slotmachines zijn niet in staat tot combinatorisch handelen. Of beter gezegd, ze combineren lukraak wat op hun wielen is afgebeeld, zonder zich vragen te stellen van syntactische of constructieve aard. Ging het om mensen, dan zou je kunnen zeggen dat ze leden aan afasie met betrekking tot hun rechter hersenhelft. Onze slotmachines zouden dan ook onbegrijpelijke uitingen kunnen voortbrengen, zoals «Leren pakt Gertrude in zuidvruchten», of ook «Nu verspeelt wat aan Mathilde kopen». Met andere woorden, de slotmachine heeft paradigmatische capaciteiten (je hoeft de hendel maar over te halen en het hele repertoire aan mogelijkheden passeert de revue), maar geen syntagmatische (ze combineert de woorden namelijk lukraak).

Wanneer iemand lijdt aan afasie aan zijn linker hersenhelft, dan werkt de paradigmatische vaardigheid niet meer naar behoren, dat wil zeggen, hij of zij is niet meer in staat om het repertoire van mogelijkheden te raadplegen.

Bij alle vormen van handelen met taal draait het om combinatorische en selectieve activiteiten, zoals Jakobsón op geniale wijze heeft ingezien, daarbij uitgaand van begrippen die zijn ontwikkeld door de Zwitser De Saussure, die geldt als een van de grondleggers van de taalwetenschap.

Bij een bepaalde combinatie van woorden (op de syntagmatische, horizontale, metonymische as) staat een woord in relatie tot het volgende door aangrenzendheid. In de zin «Gianni drijft een handel in zuidvruchten» bestaat tussen de woorden «Gianni» en «drijft» geen enkele gelijkenis, maar alleen een relatie doordat ze naast elkaar staan, en de beide woorden combineerbaar zijn. Hetzelfde kunnen we zeggen over «drijft» en «een handel» en over «een handel» en «in zuidvruchten».

Bij de selectie (op de paradigmatische, verticale, metaforische as), staat een woord in relatie tot de andere woorden (erboven en eronder, in ons model) door overeenkomst of gelijkenis.

Metonymie is een stijlfiguur die is gebaseerd op de relatie van aangrenzendheid van een letterlijke term en een overdrachtelijke term. Bijvoorbeeld: «Hij verdient zijn brood in het zweet zijns aanschijns» staat voor «Hij verdient zijn brood met het werk dat zweet veroorzaakt op zijn voorhoofd». Zoals men zien kan, is de overgang (weglating) van syntagmatische aard.

De metafoor is echter een gelijkenis waarbij de termen van vergelijking niet expliciet worden gemaakt. «Gouden haar» is een beeldspraak waartoe men komt na impliciet de kleur van het haar te hebben vergeleken met de kleur van goud, een logische handeling van paradigmatische aard2.

Deze begrippen zijn noodzakelijk om de andere drie functies van de verbale communicatie te kunnen behandelen, wat wij in de volgende les zullen doen.


2 Marchese 1991, p. 186, 187, 190, 191.


 

Bibliografie

JAKOBSÓN R. Brain and Language. Cerebral Hemispheres and Linguistic Structure in Mutual Light. Columbus (Ohio), Slavica, 1980. ISBN 0-89357-068-0.

JAKOBSÓN R. Essais de linguistique générale. vol. 2, Rapports internes et externes du langage. Paris. Les Editions de Minuit, 1973.

JAKOBSÓN R. Linguistics and poetics. In Language in Literature. Uitgegeven door K. Pomorska e S. Rudy, p. 62-94. Cambridge (Massachusetts), Harvard University Press, 1987. It. vert. in Jakobsón 1966, p.181-218.

JAKOBSÓN R. Saggi di linguistica generale. [Essays over algemene linguïstiek] Uitgegeven door L. Heilmann, vert. door L. Heilmann en L. Grassi. Milano, Feltrinelli, 1966. 5e druk, 1994, ISBN 88-07-10047-9.

JAKOBSÓN R. Two Aspects of Language. In Language in Literature. Uitgegeven door K. Pomorska e S. Rudy, p. 95-114. Cambridge (Massachusetts), Harvard University Press, 1987. It. vert. in Jakobsón 1966, p. 22-45.

MARCHESE, A. Dizionario di retorica e di stilistica. [Woordenboek van retoriek en stijlfiguren] Milano, Mondadori, 1991. ISBN 88-04-14664-8.



OP HET NET
(Engels)
JAKOBSÓN R.


 



HomeTerugVooruit