Logos Multilingual Portal

18. Vertaalwetenschap - Deel Drie

HomeTerugVooruit


In de vorige les hebben wij gesproken over intertekstuele vertaling, waarbij wij het object van onze beschouwing hebben uitgebreid tot de gehele semiosfeer, het hele universum van de cultuur en het milieu waarbinnen culturele invloeden op elkaar inwerken.

Zoals wij al zeiden, bestaan er geen teksten die los van een context ontstaan en buiten het systeem van de semiosfeer staan. Daarom is, wanneer een schrijver een tekst schrijft, een deel van wat hij schrijft bepaald door invloeden van buiten, en een deel het resultaat van persoonlijke bewerking. De creativiteit van de auteur komt echter niet alleen tot uiting in het deel van de tekst dat zijn persoonlijke creatie vormt, maar ook in de mate waarin hij in staat is materiaal van (een) ander(en) te synthetiseren.

Wanneer de opsteller van een tekst expliciet of impliciet, bewust of onbewust, materiaal uit teksten van anderen opneemt, dan voert hij een intertekstuele vertaling uit; het materiaal van derden wordt dan intertekst genoemd1. Het is hier niet van belang of het opgenomen materiaal oorspronkelijk in dezelfde of in een andere code is gesteld; hoogstens kan het, als het gaat om een citaat, interessant zijn om vast te stellen of dat expliciet of impliciet is; en als het om een toespeling gaat, of die meer of minder gemakkelijk op te vangen is, of misschien eerder een onbewuste weerklank bij de auteur vormt van elementen die hij heeft geassimileerd uit het systeem van de semiosfeer.

Hierover zegt Torop: «De schrijver, de vertaler en de lezer beschikken alle over een tekstgeheugen»2 . Dit kernachtige commentaar heeft veel gevolgen voor het praktisch handelen van de vertaler. Het betekent dat naast het geheugen van de auteur, dat hem in staat stelt in zijn eigen tekst ook teksten van anderen in te voegen, ook de vertaler een rol speelt: die laatste moet zich, om zijn werk goed te doen, rekenschap geven van de aanwezigheid van teksten van derden en dat duidelijk maken aan de lezer van de metatekst.

Als een schrijver bijvoorbeeld een passage van iemand anders "citeert", maar daarbij geen aanhalingstekens en andere grafische aanduidingen gebruikt waarmee men gewoonlijk expliciete citaten noteert, dan is het van belang dat de vertaler er in slaagt de verwijzing op te pakken en daarvan rekenschap af te leggen aan de lezer in de metatekst. Daarbij moet hij van keer tot keer beslissen welke strategie hij moet volgen, of hij bijvoorbeeld die rekenschap aflegt binnen of buiten de tekst van de vertaling.

Dat ook de lezer een tekstgeheugen heeft, is eveneens van fundamenteel belang, want dit bepaalt de mogelijkheid om teksten van derden binnen de tekst van de auteur (intertekst dus) al dan niet te herkennen.

In het geval dat het tekstgeheugen van een individuele lezer onvoldoende in staat is om intertekstuele verwijzingen op te pakken, zal de schade beperkt blijven tot het gebruik van de tekst door deze lezer en diegenen die aan hem hun informatie over deze tekst ontlenen. Is echter het tekstgeheugen van de vertaler hiertoe onvoldoende in staat, dan wordt het probleem ernstiger, want de kans bestaat dat een stukje taaluiting van een derde niet tot de metatekst doordringt, en dit gebrek heeft niet slechts invloed op een enkele lezer, maar op alle lezers van de metatekst.

Voor de intratekstuele vertaling geldt alles wat wij al hebben gezegd over de intertekstuele vertaling, met als enige verschil dat het in zekere zin om "interne citaten" gaat, om verwijzingen van de auteur naar zichzelf, van het ene punt van zijn werk naar het andere, en dus om het weven van een poëtica van de auteur. Terwijl de intertekst als referentiekader de semiosfeer heeft, bevindt de intratekst zich in het microsysteem van de macrotekst van de schrijver.

Bij de extratekstuele vertaling gaat het om de gevallen van intersemiotische vertaling zoals door Jakobsón beschreven, waarbij het originele materiaal of de prototekst in het algemeen een tekst is, terwijl de metatekst de vorm heeft van bijvoorbeeld een schilderij of een film.

De taal van elke kunstvorm heeft zijn eigen aard, maar de elementen waaruit de taal bestaat, kunnen totaal verschillend zijn. Tegelijkertijd kunnen wij ons bedienen van natuurlijke taal als taal om ze te beschrijven (metataal). Zo is de filmkritiek in wezen een beschrijving van werken en taal van die kunstvorm door middel van natuurlijke taal3.

De expressieve technieken van elke kunstvorm zijn duidelijk verschillend, en elke kunstvorm biedt expressieve mogelijkheden die andere kunsten niet kennen. Bij een film moet de cineast in zijn creativiteit een keuze maken uit de expressiemogelijkheden die hij tot zijn beschikking heeft en die mogelijk in andere codesystemen niet voorhanden zijn, en die combineren. Torop geeft een zeer interessant voorbeeld van creativiteit bij de keuze van filmtechnieken:

[...] in Buñuels laatste film Quel obscur objet du désir [...] wordt de onmacht van een oudere man om een jonge vrouw (later zijn jonge echtgenote) te begrijpen overgebracht naar de psychologische ruimte door twee verschillende actrices te gebruiken die de rol spelen van dezelfde vrouw. Op die manier bewerkstelligen de verhaallijnen in de topologische chronotoop dat de hoofdpersoon twee verschillende vrouwen ontmoet, die in de psychologische chronotoop één concrete vrouw blijken te zijn, die in elke afzonderlijke scène precies als zodanig wordt begrepen maar mysterieus en onbegrepen overkomt in de metafysische chronotoop4.

Zo'n artistieke kunstgreep zou in de literatuur onmogelijk zijn, want dat wat in de genoemde film door middel van beelden wordt weergegeven (de kijker wordt onverwachts geconfronteerd met een andere actrice, maar beseft dat zij hetzelfde personage uitbeeldt), zou in termen van natuurlijke taal weinig doelmatig kunnen worden weergegeven vanwege de complexiteit van de lange uitleg in woorden.

Dit zijn beschouwingen die belangrijke gevolgen hebben wanneer het er om gaat een boek te verfilmen, omdat het principe van equivalentie duidelijk volledig komt te vervallen, en er eerder moet worden gewerkt vanuit het verschillende expressieve potentieel van de codes. Analyses van dit soort problemen maken deel uit van het grotere kader van de analyses van de vertaling in ruimere zin, van de totale vertaling.

Uit wat wij hebben gezegd over de verschillende soorten vertaling blijkt duidelijk dat een puur linguïstische benadering van de vertaalwetenschap op zichzelf ontoereikend is, omdat ze «niet de totaliteit van de vertaalproblemen bestrijkt»5. De methodologische inbreng van de semiotiek is voor haar onmisbaar, omdat de semiotische metataal enerzijds meer open staat voor verschillende codes of tekensystemen, en anderzijds voor de culturele aspecten van receptie van de vertaling6. Bij de vertaalwetenschap moet dus een universeel model van een vertaalproces centraal staan, dat toepasbaar is op elk van de soorten vertaling waarover wij het hebben gehad. En op grond van dit model moeten wij, zonder ons tot doel te stellen een waarde-oordeel te vellen, trachten te beschrijven hoe het vertaalproces in zijn werk gaat. Want «een wetenschap die zich ten doel stelt de vertaling te beschrijven als een proces dient niet normatief, doch theoretisch van aard te zijn»7.

 

Bibliografie

EVEN-ZOHAR I. Polysystem Studies. Poetics Today, anno 11, n. 1, 1990.

GORLÉE, D. L. Semiotics and the problem of translation with special reference to the semiotics of Charles S. Peirce. Amsterdam, Rodopi, 1994.

REVZIN I., ROZENCVEJG V. Osnovy obščevo i mašinnogo perevoda [Grondslagen van algemene en automatische vertaling], Moskvà, 1964.

TOURY G. In Search of a Theory of Translation, Tel Aviv University, The Porter Institute for Poetics and Semiotics, 1980.

TOROP P. La traduzione totale. Uitgegeven door B. Osimo. Modena, Logos-Guaraldi, 2000. ISBN 88-8049-195-4. Oorspr. titel Total´nyj perevod [De totale vertaling]. Tartu, Tartu Ülikooli Kirjastus [Publicaties van de Universiteit van Tartu], 1995. ISBN 9985-56-122-8.

TOROP P. Total´nyj perevod [De totale vertaling]. Tartu, Tartu Ülikooli Kirjastus [Uitg. van de Universiteit van Tartu], 1995. ISBN 9985-56-122-8.


1 Torop 1995, p. 119-163.
2 Torop 1995, p. 13.
3 Torop 1995, p. 170.
4 Torop 1995, p. 176.
5 Torop 1995, p. 14.
6 Gorlée 1993; Even-Zohar 1990; Toury 1980.
7 Revzin, Rozencvejg 1964, p. 21.



OP HET NET
(Engels)
TOROP P.


 



HomeTerugVooruit