In de vorige les hebben wij gezien dat het begrip van de vertaalactiviteit rekening moet houden met twee factoren: de culturele afstand en de linguïstische afstand tussen de te vertalen tekst, de bron- of prototekst, en de te produceren tekst, de doel- of metatekst.
De praktische gevolgen van deze beschouwing over het werk van de vertaler zijn uiteenlopend van aard . In de eerste plaats mag worden gesteld dat bij de vorming van de vertaler behalve linguïstische kennis ook een specifieke vorming komt kijken die een of meer culturen omvat die het taalgebied in kwestie betreffen. Laten wij als voorbeeld het Engels nemen.
Op bijna alle Nederlandse en de meeste Italiaanse scholen wordt Engels gegeven en bij dit taalonderricht wordt aandacht geschonken aan diverse elementen van de Britse cultuur. Ook bij universitaire vertaalopleidingen houdt men zich in de cultuurvakken in eerste plaats bezig met de Britse cultuur. Dat is natuurlijk onmisbaar voor een vertaler die zich later toe zal leggen op teksten uit dat cultuurgebied.
Als de bronteksten echter tot de post-koloniale of de Amerikaanse literatuur behoren, is een specifieke training in die culturen vereist: ontbreekt die, dan zal hoogstens dat deel van de vertaling mogelijk zijn dat de linguïstische transcodering omvat.
Van de wijze waarop taal en cultuur elkaar beïnvloeden bestaat geen duidelijk beeld en geleerden zijn het er niet allen met elkaar over eens. Volgens B. L. Whorf is de taal niet zozeer een instrument om aspecten van culturele kennis tot uitdrukking te brengen, als wel een soort catalogus, een systematisering van anders ongeordende kennis. Deze opvatting is een omkering van het traditionele perspectief taal/cultuur, waarin de taal alleen de taak zou hebben om reeds verworven kennis onder woorden te brengen, onafhankelijk van de linguïstische competentie. Voor Whorf, volgens wie de taal de kennis modelleert en systematiseert, kan het feit dat twee personen of volken verschillende talen spreken bewerkstelligen dat ze een verschillend wereldbeeld kunnen hebben, en niet alleen maar verschillende formuleringen van dezelfde begrippen1 . Ook M. Dummett stelt dat het de taal is die zegt wat er is en vaststelt aan welke typen objecten bestaansrecht wordt verleend.
De theorie van Whorf hecht voorts veel belang aan het aanleren van de moedertaal, wat in zijn theorie wordt tot het aanleren van de catalogiseringssystemen van de ervaring. Volgens deze theorie wordt het leren van een vreemde taal tevens tot het aanleren van een ander begrip van de wereld, van een andere opvatting van de cultuur. Voor Whorf bestaat er zonder moedertaal geen kennis, en bestaat er in meertalige individuen geen uniforme kennis.
Afgezien van deze algemene opvatting van de relatie tussen taal, ervaring en kennis, is het gedachtegoed van Whorf niet van groot belang voor het specifieke terrein van de vertaler, aangezien de geleerde, als hij zich met vertalen bezighoudt, uitgaat van een woord-voor-woord-vertaling2. Vanuit het gezichtspunt van een semiotische theorie die op de praktijk van het vertalen wordt toegepast, is het feit dat met het woord «sneeuw» in de talen der Eskimo's een reeks verschillende woorden overeenkomt, niet van bijzonder belang en betekent dit niet noodzakelijkerwijs dat er verschillen zouden bestaan tussen een Eskimo en ons voor wat betreft de cognitieve processen, maar hoogstens dat onze culturele ervaring van de hunne verschilt.
Met Whorf hebben wij aldus een nieuw en hoogst boeiend perspectief, waarin de taal niet alleen een expressief instrument is, maar ook en vooral een cognitief middel. Maar wij komen weinig vooruit in de richting van een helderder begrip van vertaalbaarheid, dan wel in zoverre dat een interlinguïstische vertaler in staat moet zijn om een nieuwe opvatting van de wereld te begrijpen voor elke taal-cultuur die hij zich eigen maakt. Voor Whorf is vertaling dus een transpositie van een Weltanschauung. Whorf geeft echter geen specifieke aanwijzingen voor de vertaalbaarheid, terwijl Sapir ons preciezere indicaties verschaft over wat vertaalbaar is en wat niet.
Sapir is heel drastisch in het onderscheiden van teksten in relatie tot de vertaling ervan. Volgens de beroemde taalkundige is non-linguistic art vertaalbaar, terwijl linguistic art onvertaalbaar is. Een ander onderscheid van Sapir betreft de vertaalbaarheid van teksten waarin die laag prevaleert waarin wij intuïtief onze persoonlijke ervaring catalogiseren (de latente inhoud van de taal) en van de teksten die worden gekenmerkt door de specificiteit van de taal waarin ze zijn geschreven. Natuurlijk zijn de eerste meer vertaalbaar, juist doordat zij meer zijn losgemaakt van het specifieke van de linguïstische structuur waarin zij zijn geformuleerd3.
Het probleem van de vertaalbaarheid wordt door Hjelmslev behandeld door talen onder te verdelen in twee categorieën: beperkte (restricted) talen, zoals bijvoorbeeld de kunstmatige talen van de wiskunde, en onbeperkte (unrestricted) talen, zoals bijvoorbeeld de natuurtalen. Volgens de Deens linguïst is vertaalbaarheid gegarandeerd als het gaat om onbeperkte talen (en dus om natuurlijke talen), en ook wanneer de vertaler uit een beperkte naar een onbeperkte taal vertaalt, maar niet wanneer hij andersom vertaalt:
Any text in any language, in the widest sense of the word, can be translated into any unrestricted language, whereas this is not true of restricted languages. Everything uttered in Danish can be translated into English, and vice versa, because both of these are unrestricted languages. Everything which has been framed in a mathematical formula can be rendered in English, but it is not true that every English utterance can be rendered in a mathematical formula; this is because the formula language of mathematics is restricted, whereas English language is not4.
|
Een specialist op het gebied van de taal, die iets heel belangrijks heeft gezegd op het gebied van de vertaaltheorie, en die dan ook van groot nut kan zijn om vast te stellen waarover we het hebben als we spreken over vertaling, is W. V. Quine. Quine poneert een verschil tussen home language, de taal die wij thuis spreken, en native language, de moedertaal. Het individu merkt snel dat de native language die door zijn landgenoten wordt gesproken niet altijd samenvalt met de home language, en dat hij daarom, om te kunnen begrijpen, gedwongen is om de taaluitingen die hij hoort en die hij voortbrengt te onderwerpen aan een radicale vertaling (radical translation) die ertoe dient om de betekenis en de uitspraak van de woorden te differentiëren al naar gelang zij worden uitgesproken binnen zijn gezin of familie dan wel in de grotere gemeenschap van de sprekers van die taal5.
Het feit dat één woord op verschillende manieren wordt uitgesproken of verschillende betekenissen aanneemt, al naar gelang de context waarin het empirisch wordt geformuleerd, en de daaruit voortvloeiende onmogelijkheid om criteria te formuleren voor de enige mogelijke vertaling van een uiting, leiden samen tot het door Quine geformuleerde begrip van onbepaaldheid van de vertaling (indeterminacy of translation). Omdat het de thuis-taal is die de energie levert om te reageren op de taal van andere sprekers, om gewend te raken aan de principiële onbepaaldheid (polysemie) van de betekenissen in de taal, wordt vertaling het voornaamste instrument om de taal en zijn betekenisnuances te leren. Een competente spreker is dan ook altijd een goed "vertaler", vooral in intralinguale en intraculturele zin, ook al kan deze redenering om begrijpelijke redenen niet worden uitgebreid tot de professionele interlinguale vertaling.
Zoals wij zien, betreft bij Quine het begrip vertaling in eerste instantie de intralinguale vertaling. In de volgende les zullen wij de theorieën van enkele andere wetenschappers op het gebied van de vertaalbaarheid bekijken.
Bibliografie
BROWN R. Words and Things. An Introduction to Language. New York, The Free Press, 1968.
HJELMSLEV L. Essais linguistiques. II. København, Travaux du Cercle Linguistique de Copenhague, Vol. 14. 1973.
QUINE W. V. Ontological Relativity, in The Journal of Philosophy, n. 65, p. 7, 1968.
SAPIR E. Language. An Introduction to the Study of Speech. New York, Harcourt, Brace and Co, 1921.
WHORF, Benjamin Lee. Language, thought, and reality; selected writings. Uitgeg. door John B. Carroll. Voorwoord van Stuart Chase. Cambridge, Technology Press of Massachusetts Institute of Technology, 1956.
1 Whorf 1956.
2 Brown 1968, p. 231.
3 Sapir 1921, p. 237-238.
4 Hjelmslev 1973, p.122.
5 Quine 1968, p. 198,199.
|
|