Logos Multilingual Portal

6. Het lezen - Deel één

HomeTerugVooruit


Wanneer een mens leest, voeren zijn hersenen vele handelingen uit in een zo snelle sequentie dat het vaak lijkt alsof alles op hetzelfde moment gebeurt. Het oog bestudeert (in vele westerse talen van links naar rechts, maar in andere van rechts naar links of van boven naar beneden) een serie grafische tekens (grafemen), die lettergrepen vormen, die op hun beurt weer woorden, en vervolgens zinnen, volzinnen, paragrafen, hoofdstukken en teksten genereren.

In de eerste fase, waarin de mens de eerste letter leest, vergelijkt hij die onmiddellijk met een lijst letters (een variant van het Latijnse alfabet, in het geval van het Nederlands) en identificeert haar, om dan te vervolgen met de ontcijfering van het volgende grafeem, enzovoorts, dit alles zonder dat hij zich daar als lezer van bewust is.

Bij het luisteren gebeurt hetzelfde met de klanken, die eerst worden omgezet in fonemen (minimale fonetische eenheden die geen eigen betekenis hebben maar wel bijdragen aan de zingeving van het gehele woord), vervolgens in lettergrepen enzovoorts, totdat de betekenis van een boodschap is ontcijferd. Anders dan bij het lezen, waarbij de woorden door een grafische spatie van elkaar zijn gescheiden, moet bij het luisteren ook worden vastgesteld waar het ene woord eindigt en het volgende begint, omdat bij het spreken de woorden niet altijd door duidelijke pauzes van elkaar worden gescheiden.

Wanneer de lezer de ontcijfering van het eerste woord heeft voltooid, reconstrueert hij mentaal de totale uitspraak van het woord, die niet altijd samenvalt met de som van de afzonderlijke opeenvolgende grafemen. (Een voorbeeld: in het Nederlandse woord «schrijven», kan de «c» óf op zichzelf staan en beschouwd worden uitgesproken als k [als in het woord commentaar], of als s [als in cent], óf deel uitmaken van de klank sch; daarom moet van geval tot geval een keuze worden gemaakt en moeten mogelijkheden worden uitgesloten.) Anderzijds reconstrueert ook de luisteraar vaak mentaal de spelling van een woord, die niet altijd direct en onmiskenbaar overeenkomt met de uitspraak.

Op dit punt hebben lezer en luisteraar de klankvorm en de visuele vorm van het eerste woord ontcijferd. Dat wordt vergeleken met een repertorium van klanken en/of visuele vormen in hun geest totdat één of meer overeenkomsten zijn aangetroffen (wanneer het woord overeenkomt met meer dan één klankvorm, spreekt men van homofonen, is er echter grafische overeenkomst met meer dan één woord, dan spreekt men van homografen; daarnaast moet rekening worden gehouden met de mogelijke onvolmaakte overeenkomsten die kunnen zijn veroorzaakt door spraakgebreken, onduidelijk leesbare letters, storende achtergrondgeluiden, verhaspelingen van klanken of schrijffouten).

Dit repertorium van auditieve en visuele structuren toont aan waarin de ene taal (code) van de andere verschilt. En juist dit verschil maakt duidelijk waarom het verschil tussen signifiant (klank of teken) en signifié (concept) arbitrair is. Was dat niet zo, dan zouden alle natuurlijke codesystemen gelijk zijn in hun betekenisdragende relatie. Het vinden van de overeenkomsten heeft dus te maken met een linguïstisch precisiesysteem:

«[...] decoding the source text linguistic signs with reference to the language system (i.e. determining the semantic relationships between the words and utterances of the text)»1. Voor wie meer dan één taal, of tenminste de grafische vorm of de klank van meer dan één taal kent, gaat het er tevens om een codesysteem te kiezen alvorens over te gaan tot het zoeken van de mogelijke overeenkomsten. Hetzelfde gebeurt wanneer er temidden van de woorden uit een bepaald systeem één staat dat tot een andere taal behoort, en die derhalve gehoorzaamt aan andere uitspraak- en spellingregels (bijvoorbeeld: «Ik ben op zoek naar betere software»).

In een eerste fase leidt het herkennen van woorden niet tot het zoeken naar hun mogelijke betekenissen, doch uitsluitend tot mentale reproductie van het woord. «Het woord kan worden vervangen door zijn voorstelling of door zijn mnemonische beeld, net als ieder ander object»2. Sommige geleerden hebben deze fase verward met die van de interne gedachte, die echter, zoals we zullen zien, iets volstrekt anders is. «Bij auteurs uit het verleden lezen wij altijd over de gelijkheid van reproductie van de woorden in het geheugen en de interne taal. Maar in werkelijkheid gaat het om twee verschillende processen, die wij van elkaar moeten onderscheiden.»3.

Er is dus verschil tussen denken aan een woord en denken aan zijn betekenissen. Wanneer er bij het lezen geen interne of externe storingen optreden, wordt echter snel overgeschakeld van de mentale reproductie van het woord op het zoeken naar mogelijke betekenissen.

De snelheid van dit proces, of beter van deze successie van processen, hangt niet alleen af van de verworven vertrouwdheid met afzonderlijke letters en woorden (een verschijnsel dat vooral belangrijk is voor diegene die een taal wil leren), maar vooral van de vertrouwdheid met de gebruikelijkste grafische/fonetische structuren. De ervaren lezer leest namelijk niet alle letters van alle woorden van alle zinnen, maar vangt er zo veel van op als minimaal noodzakelijk is om mentaal de eenheid van betekenis te completeren, uitgaande van zijn eigen encyclopedische competentie.

De perceptie en selectie van auditieve of grafische overeenkomsten is op haar beurt gebaseerd op de co-tekst en de context waarin het woord verschijnt: ook in dit geval kunnen correcties worden aangebracht, gebaseerd op de encyclopedische ervaring van de lezer. Als bijvoorbeeld in een culinair boek het woord «astronomie» voorkomt, zal de ervaring van de lezer hem tot mentale correctie van het woord tot «gastronomie» doen neigen, een woord dat in die context veel waarschijnlijker is.

Die handeling kan ook worden gedefinieerd als «aanpassing van de decodering aan de referentiële context van de uiting»: «defining the conceptual content of an utterance by drawing on the referential context in which it is embedded [...]»4.

Het lezen is een actief mentaal proces, waarbij de lezer zich inspant om de boodschap van de auteur te reconstrueren. De op het papier gedrukte tekens (en de klanken die de orale boodschappen vormen) stimuleren een actieve geest tot nadenken over de mogelijke alternatieven in het kader van de reconstructie van de inhoud van de boodschap.

Bij het lezen gaat men uit van een brontekst (net als bij de vertaling uit de ene taal in de andere, het onderwerp van deze cursus), maar het eindpunt is niet een tekst maar een geheel van veronderstellingen en hypothetische reconstructies omtrent de mogelijke bedoeling van de auteur bij het formuleren van de boodschap.

«During the analysis stage, the translator reads/listens to the source text, drawing on background, encyclopedic knowledge - including specialist domain knowledge and knowledge of text convention - to comprehend features contained in the text»5.

De woorden van de brontekst komen onze geest binnen en genereren een uiteindelijk effect dat niet bestaat uit woorden, anders gezegd, geen "doeltekst" vormt, zoals bij de vertaling in een andere taal, maar een geheel van entiteiten die moeilijk precies te beschrijven zijn, maar in elk geval van mentale, niet van verbale aard zijn. Dit betekent dat er in onze geest een soort interne (of subverbale, zoals wij in de vorige hoofdstukken stelden) code moet bestaan die, uitgaande van onze perceptieve ervaring, de mogelijke waarnemingen onderverdeelt en classificeert. «Wij hebben hier een proces [...] van buiten naar binnen, een proces van oplossing van de taal [rec´] in de gedachte [mysl´]. Dit bepaalt de structuur van deze taal en al haar verschillen ten opzichte van de structuur van de externe taal»6.

Vygotskij heeft onderzoek uitgevoerd naar het taalgebruik van kinderen, die in bepaalde fasen een taal gebruiken die door Piaget «egocentrisch» is genoemd, in dat opzicht dat het een taal is die het kind tot zichzelf richt. Volgens Vygotskij is het belangrijk om de egocentrische taal van een kind te bestuderen, omdat die het embryo vormt van de interne taal van de volwassene. Hij schrijft: «[...] op zichzelf beschouwd kan deze taal niet worden uitgedrukt in de structuur van de externe taal, die radicaal anders van aard is; het is noodzakelijk dat de taalvorm, die in haar structuur een geheel eigen karakter heeft [...] een speciale expressieve vorm heeft, omdat zijn gefaseerdheid niet samenvalt met de gefaseerdheid van de externe taal»7.

In de volgende les zullen wij nader zien waar het hier om gaat.

 

Bibliografie

BELL, R. T. Psycholinguistic/cognitive approaches. In Routledge Encyclopedia of Translation Studies. London-New York, Routledge, 1998, p. 185-190. ISBN 0-415-09380-5.

DELISLE J. Translation. An Interpretive Approach. Ottawa, Ottawa University Press, 1988.

VYGOTSKIJ L. S. Pensiero e linguaggio. Ricerche psicologiche. Oorspronkelijke editie: Myšlenie i reč´. Psihologičeskie issledovanija. Moskvà-Leningrad, Gosudarstvennoe social´no-èkonomičeskoe izdatel´stvo, 1934, uitgegeven door L. Mecacci. Bari, Laterza, 1990. ISBN 88-420-3588-2.


1 Delisle 1988.
2 Vygotskij 1990, p. 344.
3 Vygotskij 1990, p. 345.
4 Delisle 1988.
5 Bell 1990, p. 187.
6 Vygotskij 1990, p. 347.
7 Vygotskij 1990, p. 354.



OP HET NET
(Frans)
DELISLE J.


OP HET NET
(Engels)
BELL, R. T.
Routledge Encyclopedia of Translation Studies.


VYGOTSKIJ L. S.


 



HomeTerugVooruit