Logos Multilingual Portal

7. Het lezen - Deel Twee

HomeTerugVooruit


In de vorige les stelden wij dat er in onze geest een soort interne of subverbale code moet bestaan die, uitgaande van onze perceptieve ervaringen, de mogelijke waarnemingen, met inbegrip van die van woorden, onderverdeelt en classificeert in cognitieve typen (CT´s) die geen woorden zijn, maar mentale entiteiten die moeilijk nader te beschrijven zijn. Eco (1997) geeft het voorbeeld van de Azteken en het paard: dit dier was hun voor de komst van de Spanjaarden onbekend en dus iets wat elk cognitief type van hun cultuur vreemd was.

«Maar waar was voor een Azteek het begrip ´paard´, gezien het feit dat hij het niet kende voordat de Spanjaarden kwamen? Natuurlijk moeten de Azteken zich, na er een paar te hebben gezien een morfologisch schema hebben gevormd dat niet erg zal hebben verschild van een driedimensionaal model, en op die basis moet het constante karakter van hun waarneming zijn gebaseerd. Maar als ik spreek over CT´s doel ik niet op één bepaald soort beeld, een reeks morfologische kenmerken of motorische eigenschappen [...] Wij mogen dus stellen dat de CT van het paard meteen een multimediaal karakter had»1.

Initieel is het cognitieve type iets wat geheel losstaat van de naam of de mogelijkheid tot benoeming, het is uitsluitend innerlijk herkenbaar door degene die het object in kwestie heeft waargenomen en wordt dan gecatalogiseerd in een soort interne subjectieve code van idiomorfe aard, dat wil zeggen, met een eigen vorm.

Het was niet nodig om het paard-object te noemen om het te herkennen, net zoals ik op een dag een onaangenaam maar ondefinieerbaar gevoel kan hebben, en alleen maar herken dat het hetzelfde was als wat ik de dag ervoor voelde»2.

Dit komt erop neer dat wij alleen dan iets hoeven te benoemen wanneer/voor zover wij sociale wezens zijn en willen of moeten communiceren met anderen. Maar in de autistische relatie tussen mijn Ich en mijn Ich hebben wij geen externe taal nodig om over ideeën en voorwerpen te denken, geen natuurlijk codesysteem dat uit woorden bestaat, noch een andere, kunstmatige code. Wij hebben alleen maar dat nodig wat Eco «cognitief type noemt» (en Vygotskij «interne taal») om een sensatie of object te herkennen en mentaal te classificeren zodat de structuur van mijn perceptief-cognitieve apparaat steeds complexer en gedifferentieerder wordt.

Wanneer men leest/luistert, worden dus «voorkomende verschijnselen vergeleken met een type»3, en dit proces voltrekt zich op twee niveaus, tweemaal in successie.


1 Eco 1997, p. 109.
2 Eco 1997, p. 111.
3 Eco 1997, p. 113.


In een eerste fase worden grafische/auditieve verschijnselen vergeleken met een grafisch/auditief type dat behoort tot ons repertorium van tekens, fonemen of, nog vaker, met voorkomende schema's van grafematische of fonematische aard. In deze eerste fase herkennen wij de letter, het woord, de uitdrukking of zin of, mochten deze niet precies overeenkomen met een type in het repertorium, dan trachten wij gelijkenissen te vinden met de in het repertorium aanwezige types en daaronder de meest waarschijnlijke voor de context en de co-tekst te kiezen.

Bovendien analyseert onze geest tegelijkertijd de kwaliteit en kwantiteit van het verschil tussen verschijnsel en type en gaat zij na welke betekenis aan dat verschil moet worden toegekend: zo creëren wij dus tevens een (meta-)typologie van afwijkingen van het type.

Als ik bijvoorbeeld op papier de uitdrukking «heen hekgeid» lees en dit grafisch schema niet in mijn repertorium voorkomt, maar ik alleen een zekere overeenkomst vind met «geen gekkigheid», dan kan ik veronderstellen dat het gaat om een dialectale variant van deze uitdrukking en, mij baserend op eerder aangetroffen afwijkingen van het model (en dus op mijn "encyclopedische" kennis), afleiden dat het gaat om een Zeeuws dialect (laten wij veronderstellen, omdat ik eerder voorbeelden van verwisseling van g en h heb aangetroffen en daaraan de afwijking van het type had ontleend die in mijn geest overeenkomt met kenmerken van het Zeeuws).

In de tweede fase, waarin de relatie grafisch verschijnsel - grafisch type al bestaat, moet het individu een tweede vergelijking uitvoeren tussen verschijnsel en type om van het grafische type terug te gaan naar het cognitieve type dat het grafische type oproept. Met andere woorden, hij moet van de fase waarin hij "denkt aan een woord" (alleen maar denkt aan de klank, aan de vorm op papier, maar niet verder gaat dan dat punt, niet overgaat tot decodering; dat kennen wij allemaal uit ervaring als we proberen te lezen, maar onze gedachten in beslag worden genomen door iets anders, en wij de woorden lezen zonder er enige betekenis mee te verbinden4) naar de fase waarin hij denkt aan alles wat dit woord in hem oproept.

Gezien het feit dat de door een bepaald woord in zijn geest opgeroepen beelden niet precies overeenkomen met de beelden die door datzelfde woord bij alle andere sprekers van de code (taal) worden opgeroepen, bestaat een eerste grens van de intersubjectieve communicatie nu juist in de benadering waarmee een subject een object «paard» noemt, verwijzend naar een hem eigen mentaal repertorium, en wie dat leest roept in zijn geest een reeks beelden op die, ook al komen ze voor een deel overeen met die van de "zender", voor een ander deel gedicteerd worden door persoonlijke ervaringen die niet met die ander worden gedeeld, en dus noodzakelijkerwijze anders zijn.


4 «[...] de interne taal moet niet als een taal zonder klank worden beschouwd, maar als een geheel eigen en originele verbale functie, die zich, juist doordat zij geheel anders is georganiseerd dan die van de externe taal, met die laatste in een onlosmakelijke dynamische eenheid bevindt bij de overgang van het ene niveau naar het andere» (Vygotskij 1990, p. 363).


Het eerste residu van de communicatieve verbale handeling ligt dan ook in het lezen in deze onvolmaakte overeenkomst teken-betekenis (signifiant-signifié) die te wijten is aan het verschil in subjectieve ervaring, aan de idiomorfe aard van de relatie van affectieve betekenis die elke spreker ook binnen een zelfde code kenmerkt.

«This requires processing at the syntactic, semantic and pragmatic levels [...]»5.

De mentale verwerking van het gelezen verbale materiaal is van syntactische aard wanneer het de mogelijke structuur van de zin en de relatie tussen zijn elementen reconstrueert. Ze is van semantische aard wanneer zij binnen het semantische veld van afzonderlijke woorden of zinnen de gebieden selecteert, en ze is van pragmatische aard wanneer zij zich richt op de logische aanpassing van de mogelijke betekenissen aan de context van de realiteit en aan de co-tekst. Deze laatste term zullen wij overigens later nog tegenkomen: hij verwijst naar de onmiddellijk aan de woorden voorafgaande of erop volgende woorden.

De tekst wordt bovendien op twee manieren geanalyseerd: «[...] micro- and macro-analysis of the actual text: monitoring for cohesion and coherence, and checking for coherence between the actual text and the potential text-type of which it is a token realization [...]»6.

Er vindt een micro-analyse plaats om de cohesie van de tekst en de interne coherentie van de verschillende delen onderling te controleren. Bovendien vindt een macro-analyse plaats waarin de coherentie van de geproduceerde tekst met het type wordt gecontroleerd, met het model waarnaar de tekst in kwestie verwijst. Als het bijvoorbeeld gaat om een gebruiksaanwijzing voor een stofzuiger of om een krantenartikel, dan zijn vaak modellen van teksten voorhanden waaraan de tekst zich dient te conformeren.

De in de geest van de lezer gedecodeerde boodschap is een soort compromis tussen deze twee soorten analyse, omdat de analyse "in opwaartse richting" van de tekst van de ene semantische eenheid na de andere niet altijd dezelfde interferenties produceert als de "neerwaartse" analyse van de tekst als eenheid met een eigen coherente structuur.


5 Bell 1990, p. 187.
6 Bell 1990, p. 187.


«There is, in other words, a trade-off between the micro-/bottom-up analysis of the text at clause level and the macro-/top-down analysis of text as an entity»7.

Zoals men ziet, is het lezen van een natuurlijke code geen neutraal of passief proces van assimilatie van precieze begrippen, zoals in een wiskundige vergelijking. Het lezen brengt al uit zichzelf cognitieve verschillen met zich mee, en daarmee verschillen in interpretatie. Ook wanneer wij lezen en niet dingen maar woorden het object vormen van onze waarneming, worden wij door cognitieve typen geleid die ons helpen om de ervaring van de mogelijke schrijfwijzen in kaart te brengen, zowel in grafische als in semantische termen, om het perceptief-cognitieve apparaat van ons lezers te doen groeien, de decoderingsprocessen te versnellen en ons kritisch potentieel te verbeteren.

De lezer «kan proberen de betekenissen te vatten die het werk vrijgeeft, of zich overgeven aan fantasierijke associaties en vrije ontwikkeling. Ik spreek over tegengestelde polen, omdat er geen manier van lezen bestaat die de vrijheid van de verbeelding kan verdringen [...]»8. Tussen lezer en criticus is de afstand kort: de lezer die tracht te begrijpen heeft dezelfde houding als de criticus, die een systematische, methodische en zelfbewuste lezer is. Bij het lezen «is de confrontatie tussen systemen - dat van de tekst en dat van de lezer - waaruit in wezen het kritisch handelen bestaat, onvermijdelijk».9

In de volgende lessen zullen wij ons bezighouden met de mentale processen die samenhangen met het schrijven.


7 Bell 1990, p. 187
8 Segre 1985, p. 10-11.
9 Segre 1985, p. 11.


 

Bibliografie

BELL, R. T. Psycholinguistic/cognitive approaches. In Routledge Encyclopedia of Translation Studies. London-New York, Routledge, 1998, p. 185-190. ISBN 0-415-09380-5

ECO U. Kant e l'ornitorinco. Milano, Bompiani, 1997. ISBN 88-452-2868-1. [Nederlandse vertaling: Kant en het vogelbekdier, door Yond Boeke en Patty Krone, asmterdam, Bert Bakker 2001]

SEGRE C. Avviamento all'analisi del testo letterario. Torino, Einaudi, 1985. ISBN 88-06-58735-8. [Engelse vertaling: Introduction to the Analysis of the Literary Text, Bloomington, Indiana University Press, 1998]

VYGOTSKIJ L. S. Pensiero e linguaggio. Ricerche psicologiche. Oorspronkelijke editie: Myšlenie i reč´. Psihologičeskie issledovanija. Moskvà-Leningrad, Gosudarstvennoe social´no-èkonomičeskoe izdatel´stvo, 1934, uitgegeven door L. Mecacci. Bari, Laterza, 1990. ISBN 88-420-3588-2. [Engelse vertaling: Thought and Language, ed. by A. Kozukin, Cambridge, M.I.T. Press, 1979



OP HET NET
(Italiaans)
C. SEGRE.
Riferimenti letterari 1
Riferimenti Letterari 2

U.ECO


OP HET NET
(Engels)
BELL, R. T.
Routledge Encyclopedia of Translation Studies.


VYGOTSKIJ L. S.


 



HomeTerugVooruit