10. Het lezen en het oplossen van dubbelzinnigheden
|
|
"Dit boek moet nog opengesneden
worden: een eerste obstakel dat
opdoemt voor je ongeduld" 1.
Wanneer de lezer in contact komt met de tekst, heeft hij een moeilijke taak te vervullen: die tekst te ontcijferen. Een van de grootste obstakels vormt het feit dat teksten dubbelzinnigheden bevatten, zowel van semantische als van syntactische aard.
Onder semantische dubbelzinnigheden verstaan we het verschijnsel dat een zelfde woord een reeks van mogelijke betekenissen omvat. Sommige van die betekenissen, gewoonlijk de meest denotatieve, zijn voor een deel opgenomen in woordenboeken onder het trefwoord dat met het woord overeenkomt. Andere betekenissen, meestal van connotatieve aard, zijn terug te brengen tot de context (de omgeving) waarin de bewering wordt gedaan en tot de (verbale) co-tekst waarin een bepaald woord zich bevindt.
Misschien is het niet overbodig er nog eens op te wijzen dat de connotatieve betekenissen zeer instabiel zijn en dat de denotatieve betekenissen van een woord in een natuurlijke code (taal) altijd verschillen van die van elk ander woord, of dat nu tot dezelfde of tot een andere natuurlijke code behoort.
Recentelijk heeft de Amerikaanse onderzoeker Trueswell een essay gepubliceerd waarin hij zich, uitgaand van proeven bij lezers, bezighoudt met de vraag hoe de dubbelzinnigheden van syntactische en semantische aard tijdens het lezen worden opgelost. De voorbeelden waarop zijn proeven zijn gebaseerd zijn Engelse zinnen. Het ging er bij zijn experiment om onvoltooide zinnen te completeren.
1) Henry forgot Lila...
a) ...at her office (interpretatie met lijdend voorwerp: Henry heeft Lila op haar kantoor achtergelaten)
b) ... was almost always right (interpretatie met lijdend voorwerpszin: Henry is vergeten dat Lila bijna altijd gelijk had) |
Bij een dubbelzinnigheid zoals die van bewering 1 blijkt uit de proeven dat de lezers bijna altijd neigen tot oplossen van de dubbelzinnigheid. In ons voorbeeld koos de meerderheid van de lezers bijvoorbeeld voor interpretatie a).
Er is een theorie opgesteld over de bewerking van zinnen die de nadruk legt op de aanvullende aard van de interpretatie: dubbelzinnigheden worden opgelost, nadat men de meest uiteenlopende informatiebronnen heeft geraadpleegd, en wel uitgaande van beperkingen die andere interpretaties onmogelijk maken.
Net zoals in een woord met meerdere betekenissen sommige betekenissen dominant zijn ten opzichte van andere, dat wil zeggen dat die betekenissen a priori als waarschijnlijker worden gezien, los van enige context, zo kunnen ook dubbelzinnige woorden dominerende of juist ondergeschikte syntactische structuren hebben. Uit de proeven van Trueswell en de door hem in zijn essay aangehaalde auteurs blijkt dat het feit dat een structuur al dan niet dominant is, van geval tot geval en van woord tot woord verschilt. En - zo willen wij hier toevoegen - dat feit verschilt waarschijnlijk ook van de ene cultuur tot de andere, mits het binnen een zelfde natuurlijke code blijft, en daarnaast ook van spreker tot spreker.
Volgens deze theorie, die de lexicalistische theorie wordt genoemd, is het feit dat een lezer de beschikking heeft over een reeks syntactische alternatieven, afhankelijk van de frequentie waarmee de lezer "dat woord in elke syntactische context heeft ontmoet. Bovendien kunnen semantische/contextuele gegevens snel de helpende hand bieden bij het oplossen van mogelijke dubbelzinnigheden" 2.
Deze beide soorten beperking - de frequentie van de ervaring met een syntactische structuur en de semantische en co-tekst gerelateerde informatie - treden niet achtereenvolgens, maar gelijktijdig op, in onderlinge interactie. Dit is proefondervindelijk gecontroleerd uitgaande van de veronderstelling dat wanneer van een tweetal beperkende factoren één met de ander in tegenspraak is, de tijd die nodig is om een bewering te ontdoen van dubbelzinnigheden toeneemt.
Om deze controle uit te voeren is een onderscheid gemaakt tussen de decoderingstijd van de co-tekst links van een woord (tenminste, in alfabetten als het onze, waarin van links naar rechts wordt gelezen) en de tijd die nodig is voor ontcijfering van de woorden van de rechter co-tekst (de op het woord in kwestie volgende woorden). Lange decoderingstijden komen overeen met veronderstelde conflicten tussen de beide typen beperkingen (frequentie van de syntaxis en semantische aspecten van de co-tekst).
Om de kans te berekenen dat een bepaalde syntactische structuur of semantische waarde binnen een bepaalde groep sprekers wordt gebruikt, is gebruik gemaakt van tekstcorpora die vele miljoenen "reële" zinnen bevatten, dat wil zeggen, zinnen die echt zijn uitgesproken of geschreven en niet in de studeerkamer zijn bedacht. Uitgaande van de proeven is geconstateerd dat als lezers een aanwijzing tegenkomen die doet denken aan een zeer waarschijnlijke structuur, die echter vervolgens op een andere manier wordt ontwikkeld, zij veel meer tijd nodig hebben voor het proces van oplossing van de dubbelzinnigheid.
Al deze overwegingen verklaren waarom de automatische vertaling, dat wil zeggen de vertalende computers, zo weinig succes heeft gehad. Ons brein maakt voor het oplossen van een dubbelzinnigheid in een taaluiting niet alleen gebruik van onze grammaticale kennis, niet alleen van onze lexicale kennis, maar ook van statistieken - uiteraard van onbewuste aard - met betrekking tot de frequentie waarmee bepaalde lexicale en grammaticale structuren zich in onze ervaring voordoen.
Gezien het feit dat de grote tekstcorpora veel meer omvatten en betrouwbaarder zijn dan onze hersenen, bereikt men de hoogst mogelijke capaciteit voor het maken van een vertaling door de lenige menselijke intelligentie te combineren met het (handmatig, niet automatisch) raadplegen van bestaande corpora. Tekstcorpora zullen dan ook samen met alle andere instrumenten die vertalers nodig hebben, een van de belangrijkste onderwerpen vormen van het vierde deel van deze cursus.
Bibliografische verwijzingen:
CALVINO I. Se una notte d'inverno un viaggiatore, Torino, Einaudi, 1979 (Nederlandse uitgave: Als op een winternacht een reiziger, vert. door H. Vlot, Amsterdam, Bert Bakker 1982).
TRUESWELL J. C. The organization and use of the lexicon for language comprehension, in Perception, Cognition, and Language. Essays in Honor of Henry and Lila Gleitman. Cambridge (Massachusetts), The M.I.T. Press, 2000. ISBN 0-262-12228-6.
1 Calvino 1979, p. 31 (Calvino 1982, p. 28).
2 Trueswell 2000, p. 331-332.
|
|
|
|
|