13. Deductie en inductie
|
|
"Om je verwarring te verbergen sta je op, ga je bij het raam staan, terwijl je het boek nog steeds in je hand houdt" 1.
In de voorgaande lessen van dit deel van de cursus, dat is gewijd aan de eerste fase van de vertaling - het lezen - hebben we gekeken naar enige psychologische en psychoanalytische aspecten van de decodering (ontcijfering) en de interpretatie. Om onze beschouwing van de problemen van het lezen voort te zetten moeten we ons nu een beetje verwijderen van het terrein van de psychologie en trachten te begrijpen wat er op logisch niveau gebeurt als we ons met een tekst bezighouden en van wat voor redeneringen we ons bedienen om betekenissen uit te tekst te extrapoleren.
Om dit te doen zullen we in sterke mate een beroep doen op de leer van de werking van tekens, de semiotiek. De term "semiotiek" is afgeleid van "semiose", een woord van Griekse herkomst: semeiosis, "werking der tekens". De moderne term is bedacht door de Amerikaanse denker Peirce (1839-1914) en los van hem heeft een Zwitserse geleerde, Ferdinand de Saussure (1857-1914), de "semiologie" geïntroduceerd, een term waaronder de semiotiek, of tenminste de linguïstische semiotiek in Europa meer bekendheid geniet. Toch hebben beide mannen nooit weet gehad van elkaars bestaan. Dit lag vooral aan het feit dat Peirce, ofschoon hij achteraf gerekend mag worden tot de grote geesten in de geschiedenis van het menselijk denken, nooit een vaste positie aan een Amerikaanse universiteit heeft gekregen en de kost moest verdienen met allerlei werkzaamheden die beneden zijn intellectueel niveau lagen en die veel tijd onttrokken aan zijn waardevolle wetenschappelijke arbeid. Dat heeft hem niet verhinderd zo´n honderdduizend pagina´s geschriften na te laten, waarvan slechts een miniem deel tot op heden is gepubliceerd.
Laten we eens kijken naar de belangrijkste typen redeneringen die elke cognitieve handeling, waarmee we proberen iets te begrijpen, kenmerken. De eenvoudigste en zekerste is de deductie, een analytische redenering, waarmee we bedoelen dat zij van het algemene naar het bijzondere voert. We kunnen het voorbeeld geven van Aristoteles, die uitgaat van een major-term of hoofdstelling, een regel die verschillende voorvallen omvat:
A "alle mensen zijn sterfelijk",
een minor of minderterm introduceert, dat wil zeggen een regel die als ondergeschikt aan de hoofdstelling geldt:
B "Socrates is een mens".
Wat eruit af te leiden valt, de conclusie, is dit:
C "Socrates is sterfelijk".
Dit soort redenering heeft de eigenschap dat zij geen risico´s met zich meebrengt: als men zeker is van de geldigheid van A en B, kan men net zo zeker zijn van de geldigheid van C. Het probleem van de deductie is eigenlijk een ander: hoe nuttig ze ook is om algemene wetten toe te passen op bijzondere voorvallen, ze is allerminst creatief, want ze voegt niets toe aan wat wij reeds weten. Peirce illustreert de deductie met het inmiddels beroemde voorbeeld van de zak bonen:
Regel |
Alle bonen in deze zak zijn wit. |
Voorval |
Deze bonen komen uit deze zak. |
Resultaat |
Deze bonen zijn wit 2. |
Om een creatievere redenering te produceren, moeten we eens kijken naar wat er gebeurt als we de volgorde van de elementen van de deductie omkeren. In zekere zin is de inductie het omgekeerde van de deductie, omdat ze uitgaat van de minderterm en de redenering zich daarom van het bijzondere voorval naar het algemene beweegt. Het is dan ook een synthetische redenering. Als we zeggen:
A "Het potlood valt"
dan constateren we een bijzonder voorval, van onomstreden geldigheid, dat iedereen kan verifiëren door een potlood in de lucht los te laten. Bij de inductie krijgt men te maken met een reeks andere mindertermen, bijvoorbeeld:
B "het boek valt",
wat nog steeds zonder moeilijkheden valt te constateren, en
C "de mens valt".
Om echter tot een conclusie te komen en de algemene wet te kunnen formuleren "uitgaande van" deze bijzondere voorvallen, moet men een logische sprong maken die ertoe leidt te kunnen stellen:
D "alle lichamen vallen".
Deze redenering, die gebaseerd is op de empirische wereld, en niet alleen op de wetten van de logica, doordat ze uitgaat van de praktische waarneming van objectieve verschijnselen, is creatief van aard, omdat D veel meer is dan de som van A, B, en C. De negatieve kant is dat wij geen enkele zekerheid hebben dat D waar is. Als de inductie enerzijds een redenering is die nuttig is om hypothesen te formuleren over nog niet precies vastgestelde wetten, is ze anderzijds alleen maar handig om hypothesen mee op te stellen, en geen zekerheden, zoals in het voorval van de deductie.
Peirce geeft ook in dit voorval het voorbeeld van de zak bonen:
Voorval |
Deze bonen komen uit deze zak. |
Resultaat |
Deze bonen zijn wit. |
Regel |
Alle bonen in deze zak zijn wit 3. |
Wanneer we lezen en de betekenis van een tekst willen begrijpen, van welk van beide soorten redenering bedienen we ons dan? Om deductie toe te passen zou de tekst ons in de eerste plaats moeten verschijnen met algemene regels voor het begrip ervan, iets dat niet gebeurt. Om inductie toe te passen moet de tekst beginnen met een specifieke regel die de werking ervan bepaalt, maar ook dit gebeurt niet.
De semiose, de betekenis, ons begrip van de tekst, volgt noch een deductieve noch een inductieve redenering. De semiose gaat als een wetenschappelijk onderzoek te werk en stelt zich niet uitsluitend tevreden met de analytische redenering (deductie) of met de synthetische (inductie): de eerste redenering toont, volgens Peirce, "aan dat er iets moet zijn", de tweede "laat zien dat er iets daadwerkelijk aan de gang is" 4. De redenering die volgens Peirce actief is op het moment dat we betekenis willen halen uit een tekst is de abductie: "De abductie beperkt zich ertoe te suggereren dat iets kan zijn"5.
Om nog een keer terug te grijpen naar het voorbeeld van de zak bonen, verloopt de abductie als volgt:
Regel |
Alle bonen in deze zak zijn wit. |
Resultaat |
Deze bonen zijn wit. |
Voorval |
Deze bonen komen uit deze zak. 6. |
De hypothese die de basis vormt voor het laatste deel van de redenering is een voorval, geen regel, en om precies te zijn is ze de hypothese van een voorval. Dat de bonen uit de bedoelde zak komen is een werkhypothese, die echter voortdurend moet worden getoetst in de loop van het onderzoek. In de volgende hoofdstukken zullen we zien wat voor gevolgen deze redenering heeft voor de semiotische handeling.
Bibliografische verwijzingen:
CALVINO I. Se una notte d'inverno un viaggiatore, Torino, Einaudi, 1979 (Nederlandse uitgave: Als op een winternacht een reiziger, vert. door H. Vlot, Amsterdam, Bert Bakker 1982).
GORLÉE D. L. Semiotics and the Problem of Translation. With Special Reference to the Semiotics of Charles S. Peirce, Amsterdam, Rodopi, 1994. ISBN 90-5183-642-2.
PEIRCE C. S. Collected Papers of Charles Sanders Peirce, uitgegeven door Charles Hartshorne, Paul Weiss en Arthur W. Burks, 8 vol., Cambridge (Massachusetts), Harvard University Press, 1931-1966.
Zie ook de website www.peirce.org.
1 Calvino 1979, p. 245 (Calvino 1982, p. 197).
2 Peirce, vol. 2, p. 623. Vertaling van B. Osimo.
3 Peirce, vol. 2, p. 623. Vertaling van B. Osimo.
4 Peirce, vol. 5, p. 171. Vertaling van B. Osimo.
5 Peirce, vol. 5, p. 171. Vertaling van B. Osimo.
6 Peirce, vol. 2, p. 623. Vertaling van B. Osimo.
|
|
|
|
|