Logos Multilingual Portal

16. Wittgenstein en de betekenis

HomeTerugVooruit


"Gevoelens van allerlei aard gaan er in je om als je deze brieven doorbladert"1.

In de vorige hoofdstukken hebben we kennis gemaakt met enkele aspecten van het denken van De Saussure en Peirce, mannen die, ofschoon tijdgenoten, nooit kennis hebben kunnen nemen van elkaars werk. Een andere wetenschapper die zich heeft beziggehouden met taal, de Oostenrijker Ludwig Wittgenstein (1889-1951), heeft, naar het schijnt onafhankelijk van de geschriften van de zojuist genoemden, een eigen theorie over de betekenis ontwikkeld. Wittgenstein vermeldt althans geen van beiden, ook al moet worden opgemerkt dat de Philosophische Untersuchungen, zijn laatste, postuum in 1953 gepubliceerde werk, is geschreven in de vorm van uitgewerkte gedachten zonder enige bibliografie. De filosoof zet zijn op logische redeneringen gebaseerde overdenkingen uiteen zonder citaten of expliciete verwijzingen naar andere auteurs.
Aangezien de Philosophische Untersuchungen vrijwel geheel gewijd zijn aan de kwestie van taal en betekenis, moeten wij er hier wel aandacht aan schenken, daar we ons nu eenmaal bezighouden met de semiose en het lezen. We weten op hoe complexe wijze de ideeën elkaar wederzijds beïnvloeden in de semiosfeer en achten het van belang te trachten de gedachten van de belangrijkste denkers over de taal beknopt weer te geven en te vergelijken door waar mogelijk terug te vallen op een gemeenschappelijke metataal, die in de oorspronkelijke werken ontbreekt
2. We zullen beginnen met enige losse verwijzingen naar onderwerpen die ons van dichtbij raken.

Wittgenstein stelt zich vragen over de aard van de woorden. Hij merkt op dat stellen dat elk woord iets betekent, dezelfde waarde heeft als helemaal niets zeggen. De woorden hebben uiteenlopende functies, net zoals de functies van werktuigen uiteenlopen, en er gelijkenissen bestaan tussen twee gevallen die worden vergeleken3.
In zijn poging te begrijpen hoe men een woord kan definiëren, onderscheidt de Oostenrijkse filosoof de woorden die gebruikt worden om ergens betekenis aan te geven, van de woorden die worden gebruikt om de woorden zelf aan te duiden. Hij geeft daartoe het volgende voorbeeld:

[...] wanneer ik tegen iemand zeg: 'Spreek het woord "het" uit', dan zul je het tweede "het" beschouwen als deel van de zin. Toch heeft het een [andere] rol, het is een stukje van wat je wilt dat de ander zegt4.


Dit onderscheid is zeer belangrijk, ook al wordt er in de praktijk vaak te weinig aandacht aan geschonken. In het gegeven voorbeeld wordt het eerste "het" in de uiting ingevoegd als "gewoon" woord, als taalobject, het heeft anders gezegd de functie de uitspraak te completeren opdat deze een semiotische daad kan genereren langs de lijn teken-interpretant-object.
Maar heel anders is het geval van het tweede "het", dat tussen aanhalingstekens is geplaatst met het expliciete doel om aan te geven dat het niet gebruikt wordt om een normale semiotische daad te ontketenen, maar een metalinguale daad, een simpele verwijzing van teken naar teken. We hebben het hier al in het eerste deel van de cursus over gehad: het gaat hier om een autoniem woord, een woord dat is gevormd met behulp van het voorvoegsel "auto-" en de Griekse stam "ónoma", die "naam" betekent. In de praktijk gaat het om een woord dat zichzelf noemt, dat naar zichzelf verwijst, en daarmee alle tot nu toe genoemde regels schendt van de verlening van betekenis (dat wil zeggen, de zingeving).

De aanhalingstekens, de tekens die het autonieme woord afbakenen, hebben nu juist als doel het deel van de tekst te markeren dat geen betekenis draagt ten opzichte van de wereld, maar wel in relatie tot de tekens zelf. Daarom - om op de praktische kant van de kwestie komen - is het belangrijk dat gevallen van autonimie altijd met leestekens worden afgebakend. Natuurlijk geldt deze regel voor alle talen; wat echter geldig blijft is het principe dat indien er in een interlinguaal te vertalen tekst een geval van autonimie zonder afbakening voorkomt, er geen reden bestaat om die toe te voegen, omdat het kan gaan om een stijlkenmerk van de auteur. Dit geldt niet in het geval van puur beschrijvende teksten (zoals een handleiding), waarin het ontbreken van afbakeningstekens gewoon aan slordigheid te wijten kan zijn.
Een andere belangrijke intuïtie van Wittgenstein betreft het lezen, om precies te zijn, het hardop lezen van een geschreven zin, die wordt vergeleken met de vocale uitvoering (de zang) van een stuk bladmuziek. Wittgenstein spreekt over het verschil tussen de precieze overeenkomst tussen de geschreven muziek en het zingen ervan en het ontbreken van zo'n overeenkomst tussen een geschreven tekst en de '"betekenis" (gedachte) van de zin'
5. Daaruit begrijpt men hoeveel ruimte deze opvatting van de taal laat aan de individuele interpretatie, aan dat wat in Peirce het begrip "interpretant" zou zijn.
Een ander heel belangrijk begrip is dat van "taalspel", een term waaronder Wittgenstein de diverse soorten taal verstaat, om te benadrukken dat een taal spreken deel uitmaakt van een activiteit, dat het een vorm van leven is. Hier volgen enige voorbeelden van taalspel:

Bevelen geven en opvolgen

Het uiterlijk van een object beschrijven of er de afmetingen van geven

Een object bouwen naar een beschrijving (of een tekening)
Een gebeurtenis beschrijven

Over een gebeurtenis speculeren
Een hypothese opstellen en controleren
De resultaten van een experiment presenteren in tabellen en diagrammen

Een verhaal verzinnen; en het vertellen
Reciteren
In canon zingen

Raadseltjes proberen op te lossen

Een grapje maken; het vertellen

Een rekenkundig probleem oplossen
Uit de ene taal in de andere vertalen
Vragen stellen, bedanken, vervloeken, groeten, bidden
6.


Zoals we zien wordt vertaling gerekend tot de taalspelen. Maar hoe gaat men te werk om betekenis aan woorden te verlenen? Een van de procédés die Wittgenstein aangeeft als niet bruikbaar bij het verlenen van betekenis aan woorden is dat van de definitie door tegenstelling. Hij geeft als voorbeeld de bijvoeglijke naamwoorden "rood" en "bescheiden", die beide onmogelijk te definiëren zijn als het tegengestelde van hun ontkenning: "niet rood" en "niet bescheiden"7. In tegenstelling tot kunstmatige talen als de wiskunde zijn de natuurlijke talen anisomorf. Dit betekent dat er geen één-op-één relatie bestaat tussen de betekenissen en de woorden. Bijgevolg zijn ook begrippen als "synoniem" en "tegengestelde" nogal misplaatst in een natuurlijke taal. Het web van mogelijke overeenkomsten is te ingewikkeld om te kunnen zeggen wat het tegengestelde van een woord is, vooral indien niet wordt aangegeven vanuit welk gezichtspunt het tegengestelde moet worden gezien.
Te zeggen dat "bescheiden" het tegengestelde is van dat wat niet bescheiden is, zo benadrukt Wittgenstein, is niet per se onjuist, maar op zijn minst dubbelzinnig. Een zeer belangrijke waarschuwing, die we echter nooit te lezen krijgen wanneer wij een synoniemenwoordenboek raadplegen.

Het aanleren van de betekenis wordt vergeleken met het leren van een spel, met name het schaakspel. Dat kan op tenminste twee manieren in zijn werk gaan: in het eerste geval legt iemand aan degene die het spel wil leren de regels uit en later gaat men die in praktijk brengen. In het tweede geval kijkt iemand naar schaakpartijen zonder de regels te kennen en reconstrueert, uitgaande van zijn eigen ervaringen met andere, soortgelijke spellen en van zijn waarnemingen van het spel in kwestie, er de regels van. Dit tweede geval lijkt ons veel overeenkomsten te vertonen met het abductieve proces dat door Peirce is beschreven, waarbij een voorval (de betekenis van een zet) moet worden gereconstrueerd uitgaande van veronderstellingen over regels en resultaten.
Om dit eerste overzicht van Wittgensteins gedachten over de betekenis af te sluiten, citeren wij een eerste belangrijke conclusie waartoe hij komt:

Voor een grote categorie gevallen - zij het ook niet voor alle - waarin we het woord "betekenis" gebruiken, kan zij als volgt worden gedefinieerd: de betekenis van een woord ligt in zijn gebruik in de taal8.


Deze uitspraak brengt ons ertoe te denken dat de verklarende (denotatieve) betekenis die we gemakkelijk kunnen opzoeken in een woordenboek toepasbaar kan zijn op de kleine groep gevallen die overblijft. In alle andere wordt de betekenis gedefinieerd door het gebruik, en de vertaler, de lezer, in zoverre jager op betekenissen, moet zich meer concentreren op de handelingen van woorden in de saussuriaanse zin des woords dan op de denotatieve, gecodeerde, vaste en daardoor gemakkelijk op te zoeken betekenis die een woordenboek biedt.

 

Bibliografische verwijzingen:

CALVINO I. Se una notte d'inverno un viaggiatore, Torino, Einaudi, 1979 (Nederlandse uitgave: Als op een winternacht een reiziger, vert. door H. Vlot, Amsterdam, Bert Bakker 1982).

GORLÉE D. L. Semiotics and the Problem of Translation. With Special Reference to the Semiotics of Charles S. Peirce. Amsterdam, Rodopi, 1994. ISBN 90-5183-642-2.

TOROP P. La traduzione totale - Total´nyj perevod, [De totale vertaling], uitgegeven door Bruno Osimo, Modena, Guaraldi Logos, 2000. ISBN 88-8049-195-4.

WITTGENSTEIN L. Philosophische Untersuchungen / Philosophical Investigations, vertaald door G. E. M. Anscombe, tweede editie, Oxford, Blackwell, 1958. ISBN 0-631-20569-1. (Nederlandse vertaling: Filosofische onderzoekingen, Meppel, Boom, 1992.)


1 Calvino 1979 p.125 (Calvino 1982, p. 103).
2 Gorlée 1994 p.87. Torop 2000, p. 21-23.
3 Wittgenstein 1958, p. 6.
4 Wittgenstein 1958, p. 7. Vertaling uit het Italiaans van B.Osimo.
5 Wittgenstein 1958, p. 11. Vertaling B.Osimo.
6 Wittgenstein 1958, p. 11-12. Vertaling B.Osimo.
7 Wittgenstein 1958, p. 14. Vertaling B.Osimo.
8 Wittgenstein 1958, p. 20. Vertaling B.Osimo.



 



HomeTerugVooruit