Logos Multilingual Portal

17. Wittgenstein en de betekenis - deel twee

HomeTerugVooruit


"Zit je te lezen of te fantaseren? Maken de fabeltjes van een schrijfmaniak dan zoveel indruk op je?"1.

De betekenis van een woord ligt dus in zijn gebruik in de taal. In wezen kunnen met betrekking tot een woord diverse gegevens worden ontleend aan een geraadpleegd woordenboek, een grammatica, boeken die normen en aanwijzingen bevatten. Maar niet de betekenis, of althans niet de gehele betekenis, die ligt opgesloten in het gebruik (Gebrauch) van het woord.
Dit betekent dat volgens Wittgenstein de betekenis van een woord niet louter verbaal, linguaal van aard is, maar het ook een aantal toegevoegde bestanddelen heeft die aan de dag treden bij de praktische toepassing, in het gebruik. Een deel van de betekenis van een woord ligt in de betekenis die het erin slaagt te produceren in combinatie met andere woorden, binnen een tekst. De betekenis van een woord in een tekst moet gezien worden in een systeemgerelateerde opvatting, waarin het systeem dat de tekst vormt verschillende woorden bevat die wederzijdse interactie vertonen en waarvan de betekenis deels wordt bepaald door de interactie met de andere elementen van de tekst.

Op zijn beurt heeft de tekst een eigen betekenis, en hij heeft ook een betekenis als element van een macrotekstueel systeem waar hij deel van uitmaakt, en zo verder, totdat men het niveau van de semiosfeer bereikt.

Het gebruik van het woord is tevens een subjectieve keuze, waaraan psychische aspecten kleven. De woordkeuze van een spreker - een keuze die altijd gemaakt kan worden binnen de ontelbare vormen waarin een zelfde gedachte kan worden geuit - verwijst naar een diepgaande inhoud, die soms samenhangt met onbewuste associaties, of met associaties die bewust zijn maar hun eigen vorm hebben, die kenmerkend zijn voor een bepaald individu en die niet altijd met anderen gedeeld of verklaard kunnen worden.

Wittgenstein spreekt over de buigingen van de stem die de woorden uitspreekt en over de gelaatsuitdrukkingen waarmee de activiteit van het spreken gepaard gaat als over "gevoelens" waarmee wij de zin uitspreken2. De Saussure beschouwde het betoog als een rechtlijnige daad, in die zin dat elke uiting op een andere volgt en er nooit gelijktijdig meer elementen tot uiting komen. Maar als uitzondering op deze regel bestaan er "bovensegmentale eigenschappen", of te wel alle mogelijke expressieve elementen die de linguale daad vergezellen. De bovensegmentale dimensie die Wittgenstein voorstelt voegt aan de woorden een affectieve laag toe, die kan worden vergeleken met die welke ze krijgen door de co-textualisering en door het gebruik van alle typen waarmee het betoog wordt gemarkeerd, met inbegrip van de herhaling.

(De herhaling - een klassieke expressieve kunstgreep die om zeep is geholpen door de regels van het "mooi schrijven" en het "goed vertalen", regels die overigens niet nader zijn omschreven, of misschien alleen zijn aan te wijzen als een poging om de expressievormen en de creatieve aspecten van de tekst te standaardiseren en te homogeniseren - is een manier waarop men de betekenis van een woord en van een tekst opnieuw en iets anders kan laten klinken. De jacht op de "synoniemen" om de herhaling te vermijden - die zowel bij de interlinguale als de intersemiotische vertaling van mentaal naar verbaal voorkomt, in andere woorden, bij het schrijven en in de orale verbale uiting, is ook een ontvluchten van de betekenis, opgevat in deze bredere en diepere zin van het woord.)
Wittgenstein ziet de communicatie als een intersemiotische vertaling van mentale beelden, emoties en woorden. Net als de interlinguale vertaling is ook dit een vertaalactiviteit, die gekenmerkt wordt door anisomorfisme, dat wil zeggen door de afwezigheid van overeenstemming op basis van een één-op-één-relatie. Een gevoel dat in woorden wordt vertaald en vervolgens terugvertaald in gevoelens (een hervertaling of back translation, in zekere zin) levert niet dezelfde "brontekst" (gevoel) op waaruit men is vertrokken. Dit is een van de redenen waarom de semiose kan worden opgevat als iets onbeperkts.

Laten we ons een tabel voorstellen, iets als een woordenboek, die alleen in onze verbeelding bestaat. Een woordenboek kan worden gebruikt om de vertaling van een woord X in een woord Y mee te rechtvaardigen. Maar moeten we spreken van rechtvaardigen, ook al wordt deze tabel alleen in onze verbeelding geraadpleegd? 3.

Die rechtvaardiging kan alleen maar individueel, subjectief zijn. Met andere woorden, de mogelijkheid bestaat dat raadpleging van een "mentaal woordenboek" leidt tot correcte interpretanten (ook omdat het heel problematisch zou zijn een niet correcte interpretant te bedenken), maar interpretanten zijn per definitie subjectief en niet geheel met anderen deelbaar, niet geheel vertaalbaar in tekens. In een andere passage van zijn Philosophische Untersuchungen geeft Wittgenstein als commentaar, na eerst de jeugdherinneringen van ene Ballard te hebben geciteerd:

Ben je er zeker van dat dit de correcte vertaling in woorden is van jouw woordeloze gedachten? - dit zou je willen vragen [...] Deze herinneringen zijn een vreemd verschijnsel van het geheugen, en ik weet niet wat voor conclusies eruit kunnen worden getrokken over het verleden van de persoon die ze vertelt!4.


Maar dit is tot op zekere hoogte van belang voor wie een analyse probeert te maken, niet zozeer van iemands levensloop, maar van hoe het tekstbegrip in zijn werk gaat. Niet de overeenkomst tussen een tekst en een niet verder aangegeven "werkelijkheid" wordt ter discussie gesteld, maar de werking van een interne code met een eigen vorm die wordt gevormd door interpretanten, en de mogelijkheid om er een vertaling in woorden mee te maken. En dat is nog niet alles: Wittgenstein veronderstelt tevens het bestaan van een primitievere, diepere vorm van gedachte in dialectische relatie met het in woorden vertaalbare denken.

[...] zo vaak denken we alsof onze denken gebaseerd is op een gedachteschema: alsof we uit een primitievere vorm van denken in de onze aan het vertalen zijn5.

De uiting van onze gedachten, hun intersemiotische vertaling in woorden, komt overeen met een subjectieve code die echter in ruimte en tijd variaties kent. Sommige van onze uitdrukkingswijzen verschillen van die welke we op andere momenten en in andere situaties gebruiken:

Met de woorden "Toen ik dit woord hoorde, betekende dat voor mij...", verwijst hij naar een tijdstip en naar een vorm van woordgebruik. [...] En de uiting "Toen wilde ik net zeggen..." verwijst naar een tijdstip en naar een handeling. Ik heb het over de wezenlijke verwijzingen van een uiting om ze te onderscheiden van andere eigenschappen van onze uiting. En wezenlijk voor een uiting zijn die eigenschappen die ons in staat zouden stellen een uiting die ons anders vreemd zou zijn in een voor ons gebruikelijke uitingsvorm te vertalen6.

Het is duidelijk dat deze definities van Wittgenstein van de mentale betekenis heel goed passen bij het begrip "interpretant" in het denken van Peirce, en ons in staat stellen ons overzicht van het lezen en de waarneming van de tekst te vervolgen in het bewustzijn dat we - afgezien van de terminologische verschillen tussen Wittgenstein en Peirce - kunnen uitgaan van enige gemeenschappelijke begrippen die we als deugdelijk kunnen beschouwen tot hun onjuistheid nader wordt aangetoond.

 

Bibliografische verwijzingen:

CALVINO I. Se una notte d'inverno un viaggiatore, Torino, Einaudi, 1979 (Nederlandse uitgave: Als op een winternacht een reiziger, vert. door H. Vlot, Amsterdam, Bert Bakker 1982).

GORLÉE D. L. Semiotics and the Problem of Translation. With Special Reference to the Semiotics of Charles S. Peirce, Amsterdam, Rodopi, 1994. ISBN 90-5183-642-2.

TOROP P. La traduzione totale - Total´nyj perevod, [De totale vertaling], uitgegeven door Bruno Osimo, Modena, Guaraldi Logos, 2000. ISBN88-8049-195-4.

WITTGENSTEIN L. The Blue and Brown Books, uitgegeven door Rush Rees, Oxford, Blackwell, 1958.

WITTGENSTEIN L. Philosophische Untersuchungen Philosophical Investigations, vertaald door G. E. M. Anscombe, tweede editie, Oxford, Blackwell, 1958. ISBN 0-631-20569-1. (Nederlandse vertaling: Filosofische onderzoekingen, Meppel, Boom, 1992.)


1 Calvino 1979 p.125 (Calvino 1982, p. 103).
2 Wittgenstein 1958, p. 35.
3 "Denken wir uns eine Tabelle, die nur in unserer Vorstellung existiert; etwa ein Wörterbuch. Mittels eines Wörterbuchs kann man die Übersetzung eines Wortes X durch ein Wort Y rechfertigen. Sollen wir es aber auch eine Rechfertigung nennen, wenn diese Tabelle nur in der Vorstellung nachgeschlagen wird?" Wittgenstein 1958, p. 93.
4 "Bist du sicher, daß dies die richtige Übersetzung deiner wortlosen Gedanken in Worte ist? [...] Diese Erinnerungen sind ein seltsames Gedächtnisphänomen - und ich weiß nicht, welche Schlüsse auf die Vergangenheit des Erzählers man aus ihnen ziehen kann!" Wittgenstein 1958, p. 109-110.
5 "[...] so denken wir oft, als läge unserem Denken ein Denkschema zu Grunde; als übersetzen wir aus einer primitiveren Denkweise in die unsere." Wittgenstein 1958, p. 156.
6 "Mit seinen Worten "Als ich das Wort hörte, bedeutete es für mich..." bezieht er sich auf einen Zeitpunkt und auf eine Art der Wortverwendung. [...] Und der Ausdruck "Ich wollte damals sagen..." bezieht sich auf einen Zeitpunkt und auf eine Handlung. Ich rede von den Wesentlichen Bezügen der Äußerung, um sie von andern Besonderheiten unseres Ausdrucks abzulösen. Und wesentlich sind der Äußerung die Bezüge, die uns veranlassen würden, ein im übrigen uns fremde Art des Ausdrucks in diese bei uns gebräuchliche Form zu übersetzen." Wittgenstein 1958, p. 175



 



HomeTerugVooruit