Logos Multilingual Portal

24. Vrije interpretatie

HomeTerugVooruit


"Jij zou natuurlijk meer willen weten over hoe ze is, maar er komen uit de geschreven bladzij slechts een paar elementen naar boven [...]"1.

We hebben gezien hoe na de uitspraken van Steiner de aandacht van degene die interpreteert wordt verlegd. De betekenis van een tekst is het resultaat van de interactie tussen de vrijheid van de tekst die zich in de tijd ontwikkelt en de vrijheid van de lezer.

Deze twee vrijheden ontkrachten in sterke mate het dogma van de interpretatie, dat wel wordt gezien als een ideologische instelling die tracht mensen te dwingen zich te houden aan nauwkeurig vastgelegde interpretatieve regels - zoals bij religies - of als een theorie van de interpretatie die veronderstelt dat de tekst een "genetische" betekenis heeft die de lezer wel of niet kan onthullen.

Voor wat betreft de vrijheid van de tekst om synchronisch op een andere manier zijn betekenis te krijgen en tevens een diachronische interpretatieve ontwikkeling te ondergaan, betekent dit dat de intrinsieke betekenis van de afzonderlijke woorden aan gewicht inboet. Alle theorieën over interpretatie die gebaseerd zijn op principes als de intrinsieke betekenis van een woord en die van zijn synoniemen en equivalenten of wat daar voor doorgaat, neigen ertoe tussen de woorden en hun betekenissen relaties van mathematische aard te zoeken, zoals gelijkheden, equivalenties, optellingen, aftrekkingen en vermenigvuldigingen. Deze zienswijze ontneemt aan een woord of een zin de vrijheid om iets anders te betekenen als het zich in een andere culturele context bevindt, die misschien door de auteur nooit is voorzien.

Binnen de interpretaties die de Bijbel zien als een tekst die door G'd is geschapen, veronderstelt de leer van de kabbala een goddelijk plan dat in de letters en de taal van de Tora, de door G´d gedicteerde wet, besloten ligt. Maar of men nu het wel of niet eens is met de mystieke gedachte van de Tora als goddelijke schepping, het zou net zo bovennatuurlijk of misschien nog wel wonderlijker kunnen worden geacht dat de Bijbel duizenden jaren na haar ontstaan nog steeds de lezer kan interesseren en steeds nieuwe interpretaties van de inhoud ervan genereert, interpretaties die in de meeste gevallen niet gebaseerd zijn op de lezing ervan in het Hebreeuws of Aramees, maar op het lezen van de vertaalde tekst, die volgens de kabbala geen interpretatieve relevantie meer heeft, daar veel van haar magie besloten zou liggen in de letters waaruit ze bestaat en hun combinaties.

Voor wat de vrijheid van de lezer betreft, is een andere factor van belang die de controle over de betekenis verplaatst van de auteur naar de rest van de wereld, naar andere chronotopen. De theorieën en praktijken op het gebied van interpretatie en vertaling van teksten verplaatsen zich geleidelijk van belangstelling voor lexicon, woordenboek en vertalers naar de belangstelling voor datgene in de culturen dat niet wordt uitgesproken, voor de netwerken van betekenissen, voor de polysemie (meerduidigheid) en de ondefinieerbaarheid van de ultieme betekenis. "Er bestaat geen wetenschap of leer van de betekenis of het gevolg ervan, voor zover je deze hoogdravende benamingen al serieus moet nemen"2.

Bijgevolg valt de gestalte van degene die de kunst der interpretatie, de kunst van het vertalen onderricht steeds minder samen met die van een tovenaar met de betekenissen in zijn zak, van de Meester die het juiste woord uit het woordenboek kent, maar ook de verkeerde betekenis die je niet mag vertrouwen. Steeds meer lijkt hij op een geograaf die laat zien waar de uitgestrekte gebieden liggen die nog kunnen worden ontgonnen en aanspoort er geen enkele van te laten liggen en nooit te denken dat je alles hebt begrepen.

Steiner wijst de periode 1870-19403 aan als die van de culturele revolutie die geleid heeft tot emancipatie van de verwijzing, met andere woorden, tot de vrijheid om woorden niet langer te zien als simpele "equivalenten" van objecten uit de extralinguïstische wereld. In het na-woordse tijdperk heeft de betekenis te maken gekregen met andere elementen:

Cruciale configuraties en functioneringsvormen van onze morele, filosofische, psychologische bestaansvorm, van onze esthetica, van de formatieve interacties tussen bewustzijn en wat daaraan voorafgaat, van de relaties tussen economie van de behoefte en het verlangen enerzijds en van onze sociale beperkingen anderzijds4.

Dit is een fase die Steiner elegant bestempelt als "epiloog", omdat dit woord oorspronkelijk betekent "opnieuw het woord, boven het woord".

Maar aan wie ontlenen we het recht om de tot nu toe als hecht beschouwde band te verbreken die de bi-eenstemmige overeenkomst betreft tussen woord en object? Allereerst het verlangen om een eind te maken aan alle leugens. Te denken dat het woord "roos" in de plaats van de bloem kan komen is een leugen, daar de stof ontoegankelijke waarheden bevat die niet terug zijn te voeren tot een woord. Wie dat laatste denkt, besmeurt de taal met valsheden, of, zoals Mallarmé liever placht te zeggen, met onreinheden5.

Mallarmé gaat nog verder, en zegt provocerend dat de enige legitimatie en kracht van het woord rose gelegen is in het feit dat het "l'absence de toute rose" aangeeft. Hier zijn we op het cruciale punt in het essay van Steiner, want het gaat er hierom een onderscheid te maken tussen "ware aanwezigheid" en "ware afwezigheid". De overgang van de fase van de logos naar de fase van de epílogos lijkt dit aan te geven: aanvankelijk was het noodzakelijk te denken dat met elk woord een object uit de "ware" wereld overeenkwam, daarna werd het noodzakelijk te bedenken dat naar elk woord alleen wordt verwezen door andere woorden. Steiner zegt het zo:

Elke verklaring met betrekking tot de ervaring blijft steeds een "met andere woorden zeggen" [...] alleen binnen het systeem van de taal bezitten we de vrijheid van constructie en van deconstructie [...] daarmee vergeleken is de buitenwereld, alles dat kan zijn of niet zijn, weinig meer dan brute onhandelbaarheid en verlies6.

Er bestaat dus een netwerk van woorden die wanordelijke, instabiele onderlinge relaties hebben. Relaties die nooit neerkomen op gelijkwaardigheid, nooit op afhankelijkheid, op minderheid of meerderheid. Woorden kunnen door middel van andere woorden op een benaderende, onvolledige, subjectieve wijze worden gedefinieerd, en het geheel van de woorden tracht een zekere relatie aan te gaan met de wereld van de objecten. Dit is niet zozeer een relatie van voorstelling als wel één van overleving. Om te overleven in de wereld van de dingen, bedienen we ons van woorden. In sommige gevallen slagen we erin een zodanige conventie te vestigen dat we er, uitgaande van de woorden, in slagen om met iemand anders op één lijn te zitten voor wat betreft objecten van deze wereld.

Het is het utilitarisme geweest dat de wereld van de woorden heeft doen vastlopen en ze gedegradeerd heeft tot simpele denotatieve instrumenten. Alleen de emancipatie van de taal, de bevrijding ervan uit de materiële wereld kan aan de woorden hun betekenisgevende energie teruggeven. Deze zijn van metafysische aard en gaan ver voorbij de grenzen van de louter fysieke wereld. Slechts zo is het mogelijk "voor het menselijk betoog de "aura" te herwinnen, de onbeperkte creativiteit van de metafoor die intrinsiek aanwezig is in de oorsprong van alle expressie"7.

Ook de psychoanalyse duwt ons, volgens Steiner, in die richting. Het Oedipuscomplex is ook een linguïstisch verschijnsel. In de psychoanalyse dreigt de arrogante vaderfiguur met zijn fysieke en morele potentie de identiteit van zijn zoon te verslinden, zodat de gezonde ontwikkeling van de zoon een fase van (symbolische) uitschakeling of ontkenning van de vader moet doorlopen, om de zoon ervan overtuigd te laten raken dat er in de wereld genoeg ruimte is voor hem en zijn creativiteit. In linguïstische termen : de overheersende (vader)figuur dreigt onze expressieve directheid (het idiolect), die gedicteerd wordt door gevoelens, gedachten en behoeften, te verstikken. Ons libido zet ons aan tot uitingen van anarchistische, egoïstische en creatieve aard, dromen en waanzin. De vertalingen in kunst en poëzie ervan belichamen ons streven naar de uiting van ons onbewuste in de buitenwereld, de buitenwereld die bestaat uit stereotypen waartegen de revolutie van de "epilogos" in opstand komt.

De psychoanalyse reikt tot de oorzaken van de dubbelzinnigheid van onze expressie, ze verklaart waarom onze uitingen meerduidig zijn, waarom zij op meerdere niveaus kunnen (of moeten) worden gelezen: de psychoanalytische interpretatie vertaalt, anders dan de definitie doet, haar object in andere provisorische verwoordingen.

 

Bibliografische verwijzingen:

CALVINO I. Se una notte d'inverno un viaggiatore, Torino, Einaudi, 1979 (Nederlandse uitgave: Als op een winternacht een reiziger, vert. door H. Vlot, Amsterdam, Bert Bakker 1982).

STEINER G. Real Presences. Is there anything in what we say? London, Faber & Faber, 1989. ISBN 0-571-16356-4.


1 Calvino 1979, p. 20-21 (Calvino 1982, p. 18).
2 Steiner 1989, p. 83.
3 Steiner 1989, p. 93.
4 Steiner 1989, p. 93.
5 Steiner 1989, p. 95-96.
6 Steiner 1989, p. 97.
7 Steiner 1989, p. 98.



 



HomeTerugVooruit