"Er zijn dagen waarop alles wat ik zie geladen lijkt met betekenissen: boodschappen die ik moeilijk aan anderen zou kunnen overbrengen, definiëren, onder woorden brengen [...]"1.
Christiane Nord heeft een hoogst interessant onderzoek verricht naar het onderwerp van dit tweede deel van de cursus. We zullen graag gebruik maken van haar werk om een methodologie uiteen te zetten die vertalers kunnen toepassen op de analyse van de te vertalen tekst2.
Het eerste verschil betreft dat tussen tekstuele en buitentekstuele elementen. Deze laatste zijn factoren die buiten de talige tekst staan en die de context betreffen waarin de communicatie plaatsvindt. Ze kunnen worden onderverdeeld in de zender, de ontvanger, de intentie van de boodschap, het middel, het waar, het wanneer en het waarom van de boodschap.
De zender (waarmee Nord de opdrachtgever bedoelt) moet worden onderscheiden van de opsteller of uitvoerder (Nord spreekt hier van producent of schrijver van de tekst). Dit geldt vooral voor sommige soorten niet-literaire teksten. In een bedrijf kunnen de boodschappen worden toevertrouwd aan iemand die verantwoordelijk is voor de communicatie. In dat geval is het bedrijf de zender maar die persoon de uitvoerder.
De vertaler heeft volgens Nord een rol die kan worden vergeleken met die van de opsteller of uitvoerder van de tekst.
Voor wat de zender betreft, zijn de belangrijkste gegevens waar de vertaler mee te maken krijgt diegene die de bedoelingen van de zender kunnen verduidelijken. Het doet er niet toe of het persoonsgegevens zijn of informatie over de rol of status van de zender in zijn eigen cultuur, over de modellezer tot wie hij zich in de broncultuur (ook wel protocultuur genoemd) richt, en over de chronotoop van de brontekst. Ook kan het gaan om informatie die erbij kan helpen de linguïstische kenmerken van de tekst te voorspellen (idiolect, dialect, sociolect, impliciete cultuur enz.).
Sommige informatie over de zender kan aan het document zelf worden ontleend, aan eventuele metatekstuele apparaten die het bevat of aan het feit dat de auteur bekend is doordat hij andere teksten heeft gepubliceerd of een bepaalde rol heeft gespeeld in openbare gebeurtenissen. In deze fase, waarin het onderzoek naar informatie over de zender centraal staat, moet de vertaler zich steeds opnieuw de vraag stellen in hoeverre die gegevens cultureel bepaald zijn. Als de zender de N.V. Philips is, of als de auteur Salman Rushdie heet, gaat het waarschijnlijk om namen die ook in de ontvangende cultuur (die ook wel metacultuur wordt genoemd) bekend zijn. Gaat het echter om een persoon of instelling die alleen in een beperkt milieu van de broncultuur bekend is, moet daar bij de omzetting (de vertaling) rekening mee worden gehouden. Dit brengt dan met zich mee dat bepaalde informatie die de lezer in de broncultuur als bekend veronderstelt en als zodanig onvermeld (dus geïmpliceerd) laat, bepaald niet bekend zijn bij de lezers van de vertaling.
Wanneer de zender een tijdgenoot van de vertaler is, kan deze vanzelfsprekend ook rechtstreeks contact leggen met de zender om informatie te vergaren waarmee hij de tekst kan inbedden in de context van zijn broncultuur, om die daarna te projecteren op de context van de doelcultuur.
Indirecte aanwijzingen kunnen soms ook ontleend worden aan de beperkte gegevens die over de tekst bekend zijn: als die in een wetenschappelijk tijdschrift is gepubliceerd of door een gespecialiseerde uitgeverij, dan is de auteur hoogstwaarschijnlijk een specialist op dat gebied en richt hij zich tot zijn collega's. Is de tekst daarentegen in een gewoon dagblad of in een willekeurige reeks van zo maar een uitgever verschenen, dan is het waarschijnlijker dat de tekst tot een breder publiek is gericht.
Sommige concrete elementen in de tekst verschaffen aanwijzingen over de tijd en het soort cultuur waarin de tekst is ontstaan. Een mobiele telefoon beperkt de historische inbedding tot de laatste tien à vijftien jaar, een besnijdenisritueel levert een nadere beperking van de context tot de joodse, islamitische of Afrikaanse culturen.
Een belangrijk medium voor het vinden van dergelijke informatie dat pas ontstaan is nadat Christiane Nord haar essay publiceerde, vormen de zoekmachines van het internet. Soms hoeft men maar een naam of een paar sleutelwoorden in te voeren in de on-line software om duizenden pagina's informatie te verkrijgen, die weer nader kunnen worden beperkt of uitgebreid door aanpassing van de zoekcriteria. De vertaler moet er wel rekening mee houden dat de graad van betrouwbaarheid van de telematische bronnen niet altijd te controleren is. Het gemak waarmee iedereen zijn eigen website op het net kan zetten vergroot ook in sterke mate de kans dat er onnauwkeurige informatie op het net verschijnt. Als iemand op zijn website bijvoorbeeld, door uit te gaan van verkeerde informatie, per ongeluk een onjuiste geboorte- of sterfdatum van een schrijver vermeldt, kan dit gegeven zich gemakkelijk verspreiden als een soort besmettelijke ziekte. Daarom moeten we dergelijke bronnen - zoals alle bronnen trouwens - met een korrel zout nemen, dat wil zeggen, er met een beetje kritische houding kennis van nemen.
Bij het zoeken naar de bedoelingen van de auteur bij het publiceren van de tekst moeten we volgens Nord onderscheiden tussen intentie, functie en uitwerking. Het verschil tussen intentie en uitwerking is niet moeilijk te begrijpen: een auteur kan een communicatieve bedoeling hebben die anders is dan de daadwerkelijk bereikte uitwerking. Dit verschil kan terug te voeren zijn op een verkeerde inschatting door de auteur, die zich een modellezer voor ogen heeft gesteld die verschilt van de feitelijke lezers die de tekst ontvangen. Het kan er echter ook aan te wijten zijn dat een ontvanger misschien heeft besloten de tekst op zijn eigen manier te ontvangen en hem te manipuleren zonder rekening te houden met de veronderstelde intenties van de auteur.
De functie van een tekst valt niet altijd samen met de intentie van de auteur of de door hem veronderstelde functie ervan. Dit verschil wordt vooral groter naarmate de chronotopische afstand tussen brontekst en doeltekst toeneemt. Voor wat de verschillen tussen intentie en functie betreft: de eerstgenoemde gaat uiteraard terug tot de auteur, terwijl de tweede vooral op de lezer is gericht.
Nord stelt dat van deze drie factoren de intentie de belangrijkste is voor de vertaalkundige analyse, omdat idealiter de vertaling de intentie van de zender geheel intact zou moeten overdragen, terwijl functie en uitwerking veranderingen kunnen ondergaan wanneer de tekst wordt geprojecteerd in de doelcultuur. De intentie bepaalt in deze opvatting "de structurering van de tekst ten opzichte van de inhoud [...] en de vorm [...]"3. Het zal de lezer-cursist opvallen dat er enige analogie bestaat tussen deze opvatting, waarin de intentie of de skopós van de zender centraal staat, en diegene welke uitgaat van de analyse van de dominanten. We zouden misschien kunnen zeggen dat in Nords theorie van de skopós het opvallende kenmerk is dat de intentie van de auteur altijd als de dominant wordt gezien.
De mogelijke intenties die Nord onderscheidt zijn vijf in getal. De eerste, die wordt aangeduid als "intentie nul", betreft diegene die schrijft om zich te uiten of om zijn ideeën op een rijtje te zetten. Deze wordt op het vlak van de vertaling als niet bestaand gezien (er wordt vanuit gegaan dat men om een tekst te produceren die gericht is op derden verder gaat dan deze enigszins autistische fase van de communicatie). De tweede intentie is de puur informatieve, referentiële of descriptieve (zonder persoonlijke overwegingen, anders gezegd, een oxymoron: een subjectieve én objectieve intentie tegelijk). De derde is de expressieve intentie, waarin de zender zijn mening uit over datgene waarover hij spreekt. De vierde, die operatief of argumentatief wordt genoemd, heeft als doel de lezer ertoe te bewegen te denken of te handelen op de wijze die de auteur voorstelt. De vijfde en laatste intentie is de louter fatische, die als enig doel heeft het contact met de ontvanger in stand te houden.
Om vast te stellen welke van deze intenties gerealiseerd zijn in de geanalyseerde tekst, moet worden bekeken of de tekst vergezeld gaat van bijzondere vormen van verspreiding of verzending die kunnen doen denken aan een meer of minder sterke betrokkenheid van de auteur. Als de tekst sterk persoonlijk geladen meningen van de auteur weergeeft, zoals bij politiek commentaar of hoofdartikelen4, zegt het soort tekst gewoonlijk weinig over de doelstellingen van de schrijver. Daarom moet de informatie over de subjectiviteit van de daarin uitgedrukte mening vooral gezocht worden in de plaatsing van de tekst. Zo kan men bijvoorbeeld in een krant gemakkelijk vaststellen welke ruimte is gereserveerd voor commentaar en hoofdartikelen, en uitgaande hiervan kunnen de teksten in die rubrieken al voor men ze gaat lezen worden beschouwd als individueel commentaar.
Bibliografische verwijzingen:
CALVINO I. Se una notte d'inverno un viaggiatore, Torino, Einaudi, 1979 (Nederlandse uitgave: Als op een winternacht een reiziger, vert. door H. Vlot, Amsterdam, Bert Bakker 1982).
NORD C. Text Analysis in Translation. Theory, Methodology, and Didactic Application of a Model for Translation-Oriented Text Analysis, uit het Duits vertaald door C. Nord en P. Sparrow, Amsterdam, Rodopi, 1991, ISBN 90-5183-311-3.
1 Calvino 1979, p. 53 (Calvino 1982, p. 45).
2 Nord 1989, p. 35-140.
3 Nord 1989, p. 48.
4 Nord 1989, p. 50.