"Hoeveel jaar al kan ik mezelf niet meer permitteren zonder bijgedachten een boek te lezen? Hoeveel jaar al ben ik niet meer in staat me nog over te geven aan een boek dat door anderen is geschreven, zonder een enkele band met wat ik zelf moet schrijven?"1.
We hebben gezien hoe productief het model van Peirce is dat bestaat uit teken, interpretant en object, wanneer het wordt toegepast op de decodering van een tekst, de waarneming van die tekst en de esthetica (dat woord komt trouwens van het Griekse werkwoord aisthánesthai, "met de zintuigen leren kennen, waarnemen"). In hoge mate vernieuwend in de driehoek van de semiose is de hoek van de interpretant, die een brug slaat tussen enerzijds de algemene psychologie van de waarneming van de tekst - en die dus toepasbaar is op de waarneming van een willekeurige tekst door een willekeurig individu - en anderzijds de individuele psychologie van de verwerking van de gegevens van de waarneming op basis van het repertorium van het bewuste en onbewuste geheugen van de waarnemer.
Met behulp van Douglas Robinson, een vooraanstaand vertaalwetenschapper uit onze tijd, die heeft getracht sommige van de principes van Peirce in verschillende gedaanten toe te passen op diverse aspecten van het vertalen, zullen we in deze les stilstaan bij een andere triade van Peirce. Het mag ons niet verbazen dat Peirce opnieuw een driehoek poneerde. Peirce had langs abductieve weg de intuïtie gekregen, dat op het terrein van de methodologie de tegenstellingen tussen twee principes moesten worden overwonnen, omdat ze te weinig dynamisch zijn. Daarom koos hij voor driehoekige modellen. Peirce is om die reden wel beschuldigd van "triadomanie" (driehoeksmanie)2. Hij verdedigde zich echter door voor sommige situaties argumenten aan te dragen ten gunste van deze driehoeken en door andere situaties aan te geven waarin hij ze juist niet wilde gebruiken, hoewel hij die situaties weldegelijk had geanalyseerd.
Bij de waarneming van een tekst door een ervaren lezer treedt een afwisseling op tussen twee mentale situaties3. De eerste is een subliminale stroom die het mogelijk maakt om de tekst snel te lezen (in verhouding tot de individuele canons). De tijdelijke onderdrukking van de bewuste controle over het decoderingsproces maakt dat de geest automatisch of halfautomatisch zijn werk doet. De aandacht van de lezer, die geactiveerd is maar in zekere zin op de achtergrond wordt gehouden, schakelt de bewuste controle pas in als zich abnormale situaties voordoen, bijzondere problemen, stukjes gemarkeerde tekst of iets anders waarvoor de meer specifieke en doelgerichte tussenkomst van de analytische geest van de lezer is vereist.
Deze tweede mentale toestand, die wordt geactiveerd door het optreden van de zojuist genoemde abnormale verschijnselen, is de bewuste analytische controle. De leessnelheid vermindert sterk, omdat een soort alarm is afgegaan door de herkenning van een tekstfragment als iets abnormaals. Dit kan eraan liggen dat de lezer er niet aan gewend is om stukken tekst van dit type te lezen (hij heeft geen afdoende ervaring om bepaalde woorden, uitdrukkingen, jargon, plaatsgebonden taalgebruik, syntactische afwijkingen enz. te decoderen), of dat het alarm juist is afgegaan doordat de onbewuste aandacht is verslapt, hetgeen tot gevolg zou kunnen hebben dat de decodering mislukt als niet wordt ingegrepen. Ook is het mogelijk dat de auteur van de tekst op dat punt heel precieze kenmerken heeft aangebracht met het doel de aandacht van de lezer op dat punt te vestigen.
De beide mentale toestanden zijn beide even nuttig. En het is ook nuttig dat ze elkaar afwisselen en dat er mechanismen bestaan die in staat zijn om van de ene naar de andere toestand over te schakelen wanneer dat nodig is. Zonder de eerste, halfautomatische toestand zou het lezen een heel lang proces zijn (en dit verklaart waarom leeservaring helpt bij het versnellen van het lezen in volgende gevallen). Zonder de tweede zou de leessnelheid de kwaliteit van de decodering, de aandacht voor details, voor gemarkeerde, ongewone en 'andermans' taal in gevaar brengen. Lezen zou dan een proces van assimilatie, van toeëigening zijn, en niet in staat zijn bij te dragen aan de rijkdom van de ervaring van de individuele "data base".
We zullen nu zien welke triade van Peirce ons helpt om het mechanisme waardoor een deel van het lezen langs halfautomatische weg verloopt, te systematiseren en onder te brengen in een schema. De drie hoeken worden in de woorden van Peirce (met tussen haakjes een term van ons) gevormd door instinct (waarneming), ervaring (vergaren van gegevens) en gewoonte (generalisering). De driehoek ziet er dan als volgt uit:
De driehoek van het verwerven van kennis volgens Peirce
Daar de term "instinct" nogal vaag is en niet erg populair in de hedendaagse wetenschap, zullen we het terrein van ons onderzoek proberen af te bakenen om in het licht van onze specifieke eisen te begrijpen waarom het gaat en tevens te begrijpen wat Peirce met dit woord bedoelt.
[...] de drie wezenlijke eigenschappen van het instinctieve gedrag zijn de bewuste aard ervan, de gerichtheid op een quasi-doel, en dat het zich in zekere zin aan elke controle onttrekt4.
Voor wat ons betreft, dat wil zeggen, voor de specifieke situatie van de waarneming van de tekst, kunnen we zeggen dat we onder "instinct" hier een algemene bereidheid of dispositie van de mens verstaan om een tekst te decoderen. Deze wordt mogelijk gemaakt door de kennis van de code waarin de tekst is geschreven en door voorafgaande leeservaringen. Het "instinctieve" doel van ons lezen is daarin gelegen dat we een betekenis willen ontdekken in de tekst. Om dat te bereiken maken we veelal gebruik van onze intuïtie. Dit betekent niet dat we de betekenis van een tekst uitsluitend langs intuïtieve weg opdoen en dat ons begrip dus afhangt van intuïtie. Peirce merkt echter op, dat intuïtie dat extra vereiste is dat ons in staat stelt om een verrassende sprong te doen van kwantitatieve aard, ons de mogelijkheid biedt om ons nieuwe elementen voor ogen te stellen, nieuwe kennis te veronderstellen, waarbij we wel de noodzaak moeten onderkennen die hypothese te verifiëren en te controleren of we op de juiste weg zijn.
Doel van de redenering is van herkenning van de waarheid die we al kennen te komen tot kennis van de nieuwe waarheid. Dit kunnen we doen door middel van ons instinct of door een gewoonte waarvan we ons in zekere mate bewust zijn5.
De zo beschreven redenering is heuristisch, ze streeft dus naar kennis van de nieuwe waarheid, van de nieuwe kennis, en dat onttrekt die soorten redenering aan het primaire aandachtsveld die niets nieuws toevoegen aan reeds verworven kennis, zoals de deductie. De intuïtie die samenhangt met de perceptieve fase van de tekst levert ons een reeks hypothetische elementen die structuur krijgen in de totale betekenis van de tekst.
Bibliografische verwijzingen:
CALVINO I. Se una notte d'inverno un viaggiatore, Torino, Einaudi, 1979 (Nederlandse uitgave: Als op een winternacht een reiziger, vert. door H. Vlot, Amsterdam, Bert Bakker 1982).
PEIRCE, C. S., The Collected Papers of Charles Sanders Peirce, uitgegeven door Charles Hartshorne, Paul Weiss, Arthur W. Burks, Cambridge (Massachusetts), Harvard University Press, 1931-1958.
ROBINSON D. Becoming a Translator. An Accelerated Course, London and New York, Routledge, 1997, ISBN 0-415-14861-8
1 Calvino 1979, p. 169 (Calvino 1982, p. 137).
2 Peirce, 1, 568.
3 Robinson 1997, p. 95, vertaling uit het Italiaans van B. Osimo.
4 "[...] the three essential characters of instinctive conduct are that it is conscious, is determined to a quasi-purpose, and that in definite respects it escapes all control". Peirce, 7, noot 19, vertaling van B. Osimo. [Zoals gebruikelijk wordt in de bibliografie bij de citaten uit Peirce verwezen naar het deel van zijn Collected Papers, gevolgd door het nummer van de paragraaf, zonder paginanummer.]
5 "The purpose of reasoning is to proceed from the recognition of the truth we already know to the knowledge of novel truth. This we may do by instinct or by a habit of which we are hardly conscious". Peirce, 4, 476.