Logos Multilingual Portal

8. De contextuele interpretatietheorie

HomeTerugVooruit


"Ontspan je. Concentreer je. Zet iedere andere gedachte uit je hoofd. Laat de wereld om je heen vervagen" 1.

In de vorige les hebben wij enkele aspecten van de betekenis de revue laten passeren. Deze hingen nauw samen met een psychologische, subjectieve benadering. We zullen nu kijken naar de contextuele interpretatietheorie van Ogden en Richards.
Na door de zintuigen te zijn herkend en nadat de poëtische tekst van de prozatekst is onderscheiden, wordt het initiële teken als woord herkend. Deze overgang houdt verband met de verschillende psychologische context waarin het teken zich bevindt. Terwijl de herkenning van de klank of van de vorm als zodanig een context veronderstelt die bestaat uit soortgelijke auditieve en visuele waarnemingen, impliceert de herkenning van het teken "als woord dat het zich bevindt in een context die bestaat uit nadere ervaringen"
2 die geen klanken of schrifttekens zijn. Opdat dat kan gebeuren is het noodzakelijk dat de mens een teken leert associëren met bepaalde ervaringen. Deze vorm van associatie treedt veelal onbewust op in onze hersenen, vaak nog vóór wij in staat zijn tot spreken.

Ongemerkt leren we de verschijning van een bepaald woord als een teken te catalogiseren dat in verband staat met een reactie die overeenkomt met de reacties die door de daarmee verbonden ervaringen worden opgewekt. Ook in dit geval is de interpretatie onbewust, tenzij er moeilijkheden optreden. In dat geval blokkeert het automatisme van de waarneming en worden bewuste interpretatieprocessen geactiveerd.

In zekere zin zou men kunnen zeggen dat hoe minder moeilijkheden we ondervinden om de woorden te begrijpen, hoe minder wij ons bewust zijn van de processen waarvan we ons bedienen om dat te doen, en des te minder we erop ingesteld zijn om een abnormale blootstelling aan woorden te ondergaan (een uitspraak die afwijkt van die waaraan wij in de spreektaal gewend zijn, een spelling die anders is dan de door ons in de geschreven taal gebruikte; in beide gevallen gaat het om afwijkingen van syntactische aard, dat wil zeggen, zinnen die op een voor ons ongebruikelijke manier, die afwijkt van wat ieder van ons als de standaard ziet, zijn gebouwd).
Als een klank eenmaal als woord is herkend, komt zijn belang als klank niet op de tweede plaats te staan. Bepaalde fonetische kenmerken (toon, volume, snelheid, timbre, intonatie, muzikaliteit) en grafische eigenschappen (spelling, gebruik van spaties, afmeting, schrijfwijze, paginering) gaan deel uitmaken van de inhoud van de boodschap en, ook al kan een woord tweemaal op verschillende wijze voorkomen, toch moet dat woord in beide gevallen gemeenschappelijke kenmerken hebben waaraan men kan zien dat het om gevallen van hetzelfde woord gaat. Alleen dankzij deze gemeenschappelijke kenmerken hebben beide woorden een soortgelijke psychische context en kunnen dus op overeenkomstige wijze worden waargenomen.

Deze psychische contextualisering vindt vooral in de eerste, eenvoudigere fasen, onbewust plaats. "In de meeste gevallen veroorzaakt een moeilijke of op enig niveau mislukte interpretatie dat wij ons weer bewust worden van de lagere niveaus"3, en bewerkstelligt dat wij ons concentreren op deze gewoonlijk automatische mechanismen, en weerhoudt ons dan van de interpretatie van de boodschap op een pragmatisch, functioneel, extern niveau.
Als het gaat om complexere uitingen, om hoogst ontwikkelde talen, dan ontstaan nieuwe vraagstukken. Het door Ogden en Richards gekozen voorbeeld is dat van de uitdrukking "mijn familie", dat een abstract begrip is, omdat het iets meer impliceert dan dat men een aantal individuele personen bij naam heeft leren kennen. Dat men afzonderlijke familieleden heeft leren kennen impliceert niet noodzakelijk dat men hun graad van verwantschap kent, en evenmin is het soort relatie dat gewoonlijk tussen twee bloedverwanten bestaat (in een bepaalde cultuur) vanzelfsprekend, in de diverse mogelijke gevallen. Het begrip is dus het resultaat van verschillende combinaties van uiteenlopende ervaringen; en juist door deze verscheidenheid komen de gemeenschappelijke elementen contrasterend naar voren.

Bij het verwerven van een woordenschat en de ontwikkeling van de gedachte is dit proces van selectie en eliminatie doorlopend aan de gang. Het komt zelden voor dat woorden direct contexten gaan vormen zonder een symbolische ervaring te ondergaan, want gewoonlijk worden woorden door middel van andere woorden aangeleerd. 4.

Wanneer we taal gebruiken, leren wij tegelijkertijd haar te gebruiken, en omdat het hier niet simpelweg gaat om de verwerving van synoniemen of alternatieve uitdrukkingen, maar om het leren van betekenisnuances en bijzondere connotaties die door de context gedicteerd worden, is deze activiteit waarbij overeenkomsten en verschillen in kaart worden gebracht er één die ononderbroken doorgaat. Deze activiteit verfijnt ons abstractievermogen steeds meer en leert ons hoe wij om moeten gaan met beeldspraak, "een primitieve symbolisering van de abstractie". De metafoor wordt beschreven als de toepassing van een enkele verbale uitdrukking op een groep objecten die weliswaar verschillend zijn, maar ook iets gemeen hebben. Het gebruik van de metafoor wordt niet vanuit een stilistisch gezichtspunt beschouwd, maar vanuit een cognitief gezichtspunt: het dient ertoe om een analoge relatie in een andere groep makkelijker te kunnen vaststellen. Dit komt erop neer dat de metafoor wordt gezien als een betekenisrelatie die zich de context van een andere betekenisrelatie toeëigent.

Wanneer we het hebben over een «een zee van tijd», interesseert ons van die "zee" slechts één aspect, de afmeting, terwijl andere worden overgeslagen. Als wij niet in staat zijn om aan de zee te denken als aan een abstracte eenheid, slagen wij er niet in te begrijpen wat de uitdrukking "een zee van tijd" kan betekenen. Het vermogen tot abstractie dat vereist is om tot de metafoor te komen, is volgens de twee Britse onderzoekers hetzelfde dat nodig is om een adjectief en een zelfstandig naamwoord bij elkaar te brengen, of om voorzetsels of werkwoorden te gebruiken. En de metaforische aspecten, die veel van het taaleigen bezit, tonen aan dat naarmate een persoon een hogere graad van ontwikkeling heeft, de woorden in sterkere mate met behulp van andere woorden een context krijgen. De negatieve kant van dit hoogontwikkelde aanleren van betekenissen is dat betekenissen die op dermate abstracte begrippen rusten onvermijdelijk vaker tot verwarring leiden.

 

Bibliografische verwijzingen

CALVINO I. Se una notte d'inverno un viaggiatore, Torino, Einaudi, 1979 (Nederlandse uitgave: Als op een winternacht een reiziger, vert. door H. Vlot, Amsterdam, Bert Bakker 1982).

OGDEN C. K. en RICHARDS I. A. The Meaning of Meaning. A Study of the Influence of Language upon Thought and of the Science of Symbolism. London, Routledge & Kegan Paul, 1960 [eerste druk 1923].


1 Calvino 1979, p. 3 (Calvino 1982, p. 5).
2 Een algemene term die hier gebruikt wordt om sensaties, beelden, gevoelens enz. te omvatten en misschien ook de onbewuste wijzigingen van onze mentale toestand. [noot van de auteurs]
3 Ogden en Richards 1960, p. 211, vertaling uit het Engels van B. Osimo.
4 Ogden en Richards 1960, p. 213, vertaling uit het Engels van B. Osimo.



 



HomeTerugVooruit