"Soy lo más parecido que queda a ella, soy lo más parecido que queda a ella"1.
"I'm what's left that's most like her. I'm what's left that's most like her"2.
In 1816, toen de Romantiek hoogtij vierde, vertaalde de taalfilosoof en taalkundige Wilhelm von Humboldt de Griekse tragici Sofocles en Aeschylus. Tot ons grote geluk besloot hij in zijn voorwoord tot de vertaling van de Agamemnon om zijn gedachten uiteen te zetten, niet alleen voor wat de door hem in casu gevolgde vertaalstrategie betreft, maar tevens over vertaling in het algemeen. We zullen hier stilstaan bij enige gedachten van hem over het begrip "trouwe vertaling".
Een eerste aspect waarover von Humboldt schrijft is dat van de stilistische en expressieve kenmerken. We weten dat een van de meest gehanteerde vertaalprocédés het expliciet maken van impliciete eigenschappen is, waarbij datgene wat aan de intuïtie van de lezer wordt overgelaten, gerationaliseerd wordt. Het lijkt net alsof de vertaler zich vaak niet alleen verantwoordelijk voelt voor de linguïstische, maar ook voor de mentale interpretatie van de tekst, en er daarom voor kiest – misschien zonder dat te beseffen – om meer licht te laten schijnen over de grijze zones in de tekst.
Deze neiging heeft ook op het stilistisch-expressieve vlak haar gevolgen. Er kunnen expressieve kenmerken in de tekst voorkomen die typisch zijn voor een auteur, of meer in het algemeen voor een cultuur, en de vertaler kan er om rationele of technische redenen voor kiezen deze kenmerken te reproduceren of juist af te vlakken door zijn toevlucht te nemen tot meer algemene uitdrukkingen. Von Humboldt stelt dat een goed bedoelende vertaler, die trouw als ideaal hoog in het vaandel heeft staan, er desondanks niet altijd in slaagt echt trouw te blijven aan het origineel: soms is zijn idiomorfe interpretatie van de details van de brontekst nog minder trouw aan het origineel dan een banale generalisatie:
We kunnen ook redeneren dat hoe meer een vertaling neigt tot trouw, des te sterker ze uiteindelijk afwijkt van het origineel, daar wanneer de vertaler tracht de verfijnde nuances na te volgen en eenvoudige generalisaties te vermijden, hij juist nieuwe, andere nuances creëert.3
Heel interessant is dat het begrip "trouw" dat hier wordt bekritiseerd, samenvalt met dat van "imitatie". Op het eerste gezicht zou je denken: wie zou kunnen volhouden dat een imitator anders dan trouw is? Maar juist doordat hij niets anders nastreeft dan een kopie, juist door zijn veronderstelling dat hij in staat is tot absolute trouw, slaagt de imitator erin het totaalbeeld slechts in marginale zin te reproduceren. En zo merkt hij niet dat het juist zijn blinde vertrouwen in de mogelijkheid om te imiteren is dat zijn "verraad" veroorzaakt.
Maar men mag niet denken dat Wilhelm von Humboldt tegen trouwe vertalingen zou zijn. Hij is daar juist een warm voorstander van. Alleen moet volgens hem de trouw gericht zijn op de "ware aard" van de brontekst, een soort van dominant avant la lettre. En voor Von Humboldt lijkt die dominant gelegen in het vreemde, in dat wat van de ander is. Wat in een tekst van een ander interessant is om te vertalen naar de eigen cultuur is zijn andere identiteit, en Von Humboldt nodigt uit om bijzondere aandacht te schenken aan deze diversiteit, aan deze verscheidenheid, die voor hem een element is waarmee men zijn eigen, nationale cultuur alleen maar kan verrijken:
Als de vertaling echter aan de taal en de geest van een natie dat moet geven wat zij niet of in een andere vorm bezitten, dan is het eerste vereiste altijd trouw. Deze trouw moet gericht zijn op de ware aard van het origineel en niet gebaseerd zijn op toevallige elementen, net zoals meer in het algemeen elke goede vertaling moet ontstaan uit een eenvoudige en bescheiden liefde voor het origineel en uit de studie die deze liefde impliceert, een principe waarnaar de vertaling altijd terugkeert4.
Op dit punt komt Von Humboldt ons, zelfs op een afstand van twee eeuwen, voor als een extremistische voorstander van het principe van de passende vertaling die zich voegt naar de brontekst, als een principe dat haaks staat op de aanvaardbaarheid ervan voor de lezer in de ontvangende cultuur. En misschien ligt het minst wetenschappelijke aspect van zijn theorie, dat minder precies onder woorden kan worden gebracht, in deze poging om deze neiging in zichzelf te beteugelen door te stellen dat (om het zo onder woorden te brengen) ook trouw haar grenzen heeft:
Uit deze theorie vloeit logisch voort dat een vertaling weliswaar de smaak van iets vreemds moet hebben, maar slechts tot op zekere hoogte. Het is makkelijk om de lijn te trekken voorbij welke dat tot een duidelijke fout wordt. Zolang een lezer geen vreemdheid (Fremdheit) maar wel het vreemde (Fremde) voelt, heeft de vertaling haar hoogste doel bereikt; maar waar de vreemdheid zich als zodanig laat voelen, en vaak het vreemde aan het oog onttrekt, verraadt de vertaler zijn eigen tekort.
Vanuit ons gezichtspunt gezien – wij zoeken immers naar aanknopingspunten voor een wetenschappelijke benadering van het probleem van de trouw – is er een passage in wat Von Humboldt schrijft die moeilijk toepasbaar blijkt:
Het instinct van de onbevooroordeelde lezer zal deze dunne lijn die het verschil markeert waarschijnlijk niet kunnen ontgaan.
Als wetenschappelijk criterium is het begrip "instinct van de lezer" praktisch onmogelijk te definiëren. Maar Von Humboldt vervolgt zijn preek tegen de aanvaardbaarheid en het uitwissen van de identiteit van de ander. Het zijn beschouwingen over de eigen dynamiek en over die van de ander, die – in een embryonale en nog weinig herkenbare vorm -meer dan een eeuw vooruitlopen op de theorieën die later door Bachtìn en Lotman zouden worden verwoord. Ook al zouden laatstgenoemden niet direct spreken over vertalingen, maar meer in het algemeen over relaties tussen culturen.
Als de vertaler, gedreven door een heftige aversie tegen het ongewone, verder gaat en ook het vreemde in zijn totaliteit gaat bestrijden (men hoort vaak zeggen over vertalingen dat de vertaler net zo zou moeten schrijven als de auteur van het origineel zou hebben geschreven als hij in de taal van de vertaler schreef), dan wordt elke vertaling kapot gemaakt en wordt elk voordeel dat ze een taal en een natie zou kunnen brengen teniet gedaan. (Deze gedachte laat buiten beschouwing dat, afgezien van de wetenschappelijke debatten en de reële feiten, geen enkele schrijver hetzelfde werk op dezelfde manier zou schrijven in een andere taal.)
Als voorbeeld van "ontrouw" en absoluut gebrek aan openheid voor wat anders is, wat van een ander komt, gebruikt Von Humboldt het soort vertaling dat in Frankrijk in de mode was en waarover we in de vorige les hebben gesproken, de belles infidèles:
Hoe zou het anders te verklaren zijn dat de Fransen als natie zich niets van de geest der antieken eigen hebben gemaakt? Ook al zijn alle belangrijke Griekse en Latijnse klassieken in het Frans vertaald, en sommige heel mooi in de Franse stijl, is noch de geest der antieke wereld noch het begrip van die geest tot de Franse natie doorgedrongen.
Het grote voordeel dat vertalers hebben als ze over vertalen spreken, is dat ze ook bekend zijn met de praktische kanten van wat ze beweren, en uitgaande van hun eigen werk deelnemen aan discussies erover. Wilhelm von Humboldt zegt in concrete bewoordingen hoe hij heeft getracht om zijn opvatting over trouw toe te passen op zijn eigen vertaling uit het Grieks:
Bij mijn werk heb ik getracht de zojuist beschreven eenvoud en trouw na te streven. Bij elke nieuwe revisie heb ik geprobeerd datgene te elimineren wat niet expliciet in de tekst was gesteld. Als een vertaler niet bij machte is om de bijzondere schoonheid van het origineel te bereiken, neemt hij gemakkelijk zijn toevlucht tot het opdirken van de tekst met vreemde sier, wat veelal alleen onechte kleuren en een andere toon oplevert. Ik heb getracht op te passen voor on-Duits idioom en voor onduidelijkheid, maar voor dat laatste aspect moeten we geen onrechtmatige eisen koesteren die ons verhinderen om andere, verhevener doeleinden na te streven. Een vertaling kan en mag nooit commentaar zijn. Ze mag geen tegenstrijdigheden bevatten die worden veroorzaakt door tekortschietend begrip van de taal en door onduidelijke formuleringen. Waar het origineel echter ergens aan alludeert zonder iets duidelijk te zeggen, waar het metaforen gebruikt waarvan het moeilijk is te zeggen hoe die in relatie tot elkaar staan, waar het overgangen achterwege laat, daar begaat de vertaler een grote fout als hij naar eigen believen een duidelijkheid in de tekst brengt die het karakter van die tekst aantast.
Na twee eeuwen zijn deze woorden nog hoogst actueel voor die talrijke vertalers die er nog van zijn overtuigd dat "trouw" een systematisch oplossen van dubbelzinnigheden impliceert.
Een recente stellingname in de kwestie van de trouw is die van George Steiner, die het begrip niet van de hand wijst, maar het in andere termen "vertaalt". " Trouw is niet hetzelfde als letterlijkheid en evenmin een technische kunstgreep om de "geest" weer te geven. De hele formulering zoals we die zo vaak zijn tegengekomen in het debat over de vertaling, is vreselijk vaag"5.
De enige manier waarop een vertaler volgens Steiner trouw kan zijn, is door billijkheid te betrachten in het hermeneutische proces. Dat is volgens mij een opvatting die in haar vaagheid te vergelijken is met het begrip "geest" (Geist) van Romantici zoals Von Humboldt. Laten we Steiners redenering maar even volgen:
De vertaler, de exegeet, de lezer is alleen dan trouw aan zijn eigen tekst, en stelt alleen dan zijn antwoord verantwoordelijk, wanneer hij probeert het evenwicht van krachten, van integrale aanwezigheid te herstellen dat zijn toe-eigenend begrip van de tekst heeft verbroken. Trouw is een vorm van ethiek, maar ook van economie in brede zin. Door de aanraking, het contact – en intensief contact is een vorm van morele visie – schept de vertaler-interpretator een toestand van belangrijke uitwisseling6.
Steiner wijst op een steil en moeilijk begaanbaar pad, dat bezaaid is met obstakels. Trouw die beperkt blijft tot de betekenis is een vorm van verraad, zegt Paul Valéry. Misschien is trouw een utopie.
Bibliografische verwijzingen:
HUMBOLDT W. von Einleitung zur Agamemnon -Übersetzung, 1816.
MARÍAS J. Negra espalda del tiempo, Punto de lectura, 2000 (oorspronkelijke uitgave 1998), ISBN 84-663-0007-7.
MARÍAS J. Dark Back of Time, New York, New Directions, 2001 (vertaald door Esther Allen), ISBN 0-8112-1466-4.
STEINER G. After Babel. Aspects of language and translation, derde druk, Oxford-New York, Oxford University Press, 1998, ISBN 0-19-288093-4.
1 Marías 2000, p. 220.
2 Marías 2001, p. 177.
3 Humboldt 1816.
4 Humboldt 1816.
5 Steiner 1998, p. 318.
6 Steiner 1998, p. 318.
|