Logos Multilingual Portal

22 - Equivalentie vanuit de auteur gezien

HomeTerugVooruit


"Basta con que alguien introduzca un ‘como si’ en su relato; aún más, basta con que haga un símil o una comparación o hable figuradamente [...]"1.

"All anyone has to do is introduce an "as if" into the story, or not even that, all you need to do is use a simile, comparison or figure of speech [...]"2.

We hebben in de vorige lessen van deze cursus gezien dat enkele gemeenplaatsen van de vertaalwetenschap – letterlijkheid, trouw, equivalentie – afhankelijk van de historische perioden en de gezichtspunten van de critici, momenten van succes en momenten van harde kritiek hebben gekend. Deze banale kwesties die rond de vertaling spelen zijn voor het merendeel verbannen naar de gedachtewereld van de oningewijden, van diegenen die zich op oppervlakkige en voorbijgaande wijze bezighouden met vertalen, terwijl de vertaalwetenschappers gewoonlijk liever termen gebruiken die een betere garantie van definieerbaarheid bieden.

Een nieuw essay van Umberto Eco stelt ons in staat om de kwestie in een ander licht te bezien. Eco is zowel een veel vertaalde romancier als een semioticus die zich ook op theoretisch vlak bezighoudt met de vertaling. Eco´s essay "Translating and being translated", is geschreven in zijn onderhoudende stijl van rasverteller en essayist, en de dubbele deskundigheid van de auteur maakt het tot een bijzonder rijk werk.

Eco neemt een praktisch voorbeeld als uitgangspunt, dat hij ontleent aan de Engelse vertaling door William Weaver van zijn eigen roman Il pendolo di Foucault (Nederlandse titel: De slinger van Foucault). De oorspronkelijke passage luidt:

Diotallevi – Dio ha creato il mondo parlando, mica ha mandato un telegramma.

Belbo – Fiat lux, stop. Segue lettera.

Casaubon – Ai Tessalonicesi, immagino3.

De Engelse versie van deze passage interpreteert de laatste twee zinsneden van de dialoog op een andere manier dan een vertaling – in meer traditionele zin opgevat – van de denotatieve betekenis van de Italiaanse zinnen:

Diotallevi – God created the world by speaking. He didn’t send a telegram.

Belbo – Fiat lux, stop.

Casaubon – Epistle follows4.

William Weaver heeft gemeend in deze dialoog een dominant van de brontekst aan te moeten wijzen die niet samenvalt met de denotatieve betekenis van de woorden waaruit hij bestaat. Anders zou hij, zoals Eco zelf opmerkt, heel goed hebben kunnen vertalen "Fiat lux, stop. Letter follows. / To the Thessalonians, I guess". Ik durf zelfs te stellen dat deze laatste vertaling hem minder moeite zou hebben gekost, vooral omdat hij dan niet had hoeven nadenken over de intenties van Eco en over de vraag hoe die in het Italiaans waren weergegeven. Eco geeft zijn commentaar hierop in de vorm van een vraag:

Kunnen we zeggen dat dit een trouwe vertaling van mijn tekst is?5

Eco vraagt zich bovendien af in hoeverre de versie letterlijk is. Terwijl Eco zich deze vragen stelt, verklaart hij tegenover de lezer dat Weavers versie naar zijn mening veel mooier is dan het origineel en behoudt zich het recht voor er in het Italiaans gebruik van te maken in geval hij ooit een tweede, herziene uitgave van zijn boek zal verzorgen. Met dit alles wil hij zeggen dat de vraag naar trouw en letterlijkheid geen vraag wil zijn waarin "trouw" en "letterlijk" impliciet de positieve of negatieve connotaties aannemen van een "goede vertaling" of een "slechte vertaling". Het zijn , om zo te zeggen, "neutrale" vragen, die vooral als doel hebben te proberen om te begrijpen – zoals ook wij dat vaak in deze cursus doen – wat voor betekenis (áls ze er al één hebben) categorieën als "trouw", "letterlijk" enz. in de semiotiek van de vertaling kunnen hebben.

Het antwoord dat Eco zichzelf uiteindelijk geeft, is het volgende:

De aangehaalde vertaling kan worden gedefinieerd als "trouw", maar is zeker geen letterlijke6.

Het mag niet verbazen dat Eco spreekt over "trouw" alsof het een wetenschappelijk acceptabele categorie betreft. De lezer moet zich niet laten misleiden door veronderstellingen over de mogelijke naïviteit van Eco (we weten heel goed dat hij allesbehalve naïef is), en evenmin over zijn hypothetische lichtzinnigheid in het gebruik van meer of minder toepasselijke vage bewoordingen. Eigenlijk begint Eco met deze provisorische conclusie twijfel te zaaien bij de onschuldige lezer, die zich gaat afvragen of een tekst wel trouw maar niet letterlijk kan zijn. Hij slaat op deze wijze een bres in het wijdverbreide idee van vele leken dat zowel "trouw" als "letterlijk" allebei positieve eigenschappen zijn van een vertaling en bovendien vaak samengaan. Hoe wordt Eco´s oordeel onderbouwd? Een eerste, opnieuw schijnbaar naïeve verklaring is dat Weaver´s versie de "betekenis" (tussen aanhalingstekens) van de tekst bewaart, een niet nader gedefinieerde betekenis dus, die afwijkt van de letterlijke. Dit komt neer op zeggen dat een vertaling trouw kan zijn, ook al is de verwijzing van de brontekst (dat wat in de driehoek van Peirce het "object" is) verschillend van de verwijzing van de doeltekst. Een ernstige bewering, die nadere rechtvaardiging behoeft. Eco vindt dat zelf ook nodig, en neemt zijn toevlucht tot het begrip "connotatie".

Men kan zeggen dat een goede vertaling zich niet richt op de denotatie, maar op de connotatie van de woorden7.

De lezer van deze cursus kent het begrip "connotatie" natuurlijk al, en heeft al meerdere voorbeelden hiervan aangetroffen. Eco verwijst hier vooral naar het begrip "connotatie" bij Barthes, dat we nog niet hebben bestudeerd. Dat zullen we nu gaan doen:

[...] de connotatie, ofte wel de ontwikkeling van een systeem van secundaire betekenissen die om zo te zeggen parasitair ten opzichte van de eigenlijke taal zijn. Dit secundaire systeem is echter wel een "taal" waarin zich verschijnselen als uitingen, idiolecten en dubbele structuren ontwikkelen. In het geval van dusdanig complexe systemen of connotaten (beide eigenschappen sluiten elkaar niet wederzijds uit), is het daarom niet meer mogelijk, zelfs niet meer globaal en als hypothese, om van te voren te bepalen wat tot de taal en wat tot de uiting behoort (Barthes 1964).

Ook de definitie van Barthes is niet exact voor wat het spectrum betreft dat een connotatieve betekenis beslaat. Hij verklaart dat de connotatie als een parasiet een deel van de betekenis uit het systeem van primaire (denotatieve) betekenisgeving haalt, en er iets anders aan toevoegt, maar dat het niet mogelijk is precies vast te stellen welk semantisch spectrum de connotatie bestrijkt. Op dit punt valt het betoog van Barthes samen met dat van Eco, die stelt:

Het woord "connotatie" is een paraplu-term die wordt gebruikt om veel, heel veel soorten niet-letterlijke betekenissen van een woord, een zin of een hele tekst mee te benoemen [...] maar de problemen zijn: (i) hoeveel secundaire betekenissen kunnen door een linguïstische uiting worden weergegeven en (ii) welke hiervan moet een vertaling koste war het kost bewaren?8.

Ook al zouden we het dus allemaal eens zijn dat het probleem van de vertaalbaarheid (en durft iemand hier nog te spreken over "equivalentie"?) moet worden verplaatst van de denotatie naar de connotatie, dan zouden we misschien minder ver van huis zijn, maar nog steeds op een heel vaag terrein. Minder wereldwijze redeneringen gaan niet verder dan dit punt, en stellen dan met een zeker enthousiasme dat de equivalentie waarnaar iedereen op zoek is geen lexicale equivalentie is, maar "equivalentie van betekenis". Voor Eco is dit echter nog maar het begin van de problemen, omdat

equivalentie in de betekenis niet bevredigt als maatstaf voor een correcte vertaling,

in de eerste plaats omdat het begrip "equivalentie van betekenis" onduidelijk is, en daarnaast omdat het naïeve idee dat equivalentie van betekenis gelegen is in synonymie, onaanvaardbaar is, "daar het algemeen aanvaard is dat in de taal geen volledige synoniemen bestaan"9. In de volgende les zullen we zien hoe het betoog van Eco, dat zoals altijd heel verleidelijk is, verder gaat.

 

Bibliografische verwijzingen:

BARTHES R. Éléments de sémiologie, 1964, Engelse vertaling Elements of semiology, London, Cape, 1967.

ECO U. Translating and being translated, in Experiences in translation, Toronto, University of Toronto Press, 2001, ISBN 0-8020-3533-7, p. 3-63.

MARÍAS J. Negra espalda del tiempo, Punto de lectura, 2000 (oorspronkelijke uitgave 1998), ISBN 84-663-0007-7.

MARÍAS J. Dark Back of Time, New York, New Directions, 2001 (vertaald door Esther Allen), ISBN 0-8112-1466-4.


1 Marías 2000, p. 10.
2 Marías 2001, p. 8.
3 Geciteerd in Eco 2001, p. 6.
4 Geciteerd in Eco 2001, p. 7.
5 Eco 2001, p. 8, het gebruik van de vette drukletter is van B. Osimo.
6 Eco 2001, p. 8.
7 Eco 2001, p. 8.
8 Eco 2001, p. 9.
9 Eco 2001, p. 9.



 



HomeTerugVooruit