Het model van Van Leuven-Zwart waarmee we in de vorige les hebben kennisgemaakt, bestudeert de eigenschappen van de veranderingen van de tekst a priori, en probeert vervolgens de globale gevolgen ervan vast te stellen. Het chronotopische model van Torop gaat echter uit van de vertaalwetenschappelijke analyse van de specifieke tekst. Nadat de opvallende kenmerken ervan in systemische zin (dat wil zeggen, in relatie tot het specifieke systeem van de tekst) zijn bepaald, wordt nagegaan welke wijzigingen de poëtica van de tekst door toedoen van de veranderingen heeft ondergaan. Het is dus een model dat van boven naar beneden (top-down) werkt, met andere woorden, waarin de details pas worden geanalyseerd nadat hun belang in het systeem is vastgesteld.
Bij de chronotopische analyse is een van de belangrijkste problemen daarin gelegen dat een verbinding wordt gemaakt tussen linguïstische elementen en structurele consequenties. Het is echter de taak van de vertaalwetenschappelijke analyse om de dominant en de subdominanten van een specifieke tekst te bepalen en hun manifestaties op linguïstisch vlak aan te geven. Hier volgen enige fundamentele categorieën van deze benadering:
Conceptuele woorden. Dit is de eenvoudigste categorie. Een voorbeeld. Als de dominant van een tekst een betoog voor de vrede is, zijn woorden als "vrede", "oorlog", "wapens", "ontwapening", enz. natuurlijk van belang, niet om hun vorm, maar omdat ze zich begripsmatig beschouwd in de nabijheid van het onderwerp bevinden.
Deze woorden zijn niet vanwege hun expressiviteit van belang, en evenmin doordat ze elementen met elkaar verbinden die ver van de tekststructuur afstaan, maar doordat ze direct via hun betekenis begrippen tot uiting brengen die in systemische zin belangrijk zijn voor de tekst. De gevolgen van manipulatie van deze woorden liggen op het niveau van de inhoud van de tekst.
Functionele uitdrukkingen. Functionele uitdrukkingen kunnen ook worden aangeduid als brugwoorden of als allusieve details, omdat het hier gaat om woorden die op zich beschouwd slechts van secundair belang zijn, maar die op strategische wijze over de tekst verdeeld zijn om te fungeren als verbinding tussen fysiek van elkaar verwijderde tekstdelen. Ze moeten als het ware Leitmotive scheppen, een soort "binnenrijmen" (welverstaan: niet in de zin van klankrijmen, maar van overeenkomsten van betekenis), die binnen de tekst een verwijzende functie vervullen. Zo kan een politiek artikel over Denemarken dat begint met de zinsnede "Er was eens in Denemarken" eindigen met "Dat was eens zo in Denemarken". De herhaling van het zinnetje (in meer of minder gewijzigde vorm; het is een niet bijzonder betekenisvolle zin) dient er niet toe een begrip te uiten, maar om een interne verwijzing te geven, om cohesie te verlenen aan de tekst. De gevolgen van manipulatie van deze woorden bevinden zich op het niveau van de structuur van de tekst.
Expressieve velden. Een derde categorie omvat de expressieve velden, die bestaan uit herhalingen van woorden, uitdrukkingen, zinnen, grammaticale vormen, herhalingen waarvan de betekenis zowel statistisch kan worden aangetoond als door de oplettende lezer kan worden opgemerkt, zoals ze ook opvallen aan iemand die de tekst "gewoon" leest. Ten opzichte van de vorige categorie, ligt het verschil erin dat het hier niet gaat om interne verwijzingen, maar dat ze kenmerkend zijn voor de expressiviteit van een auteur, ze idiomorfe eigenschappen zijn van de stijl van de modelschrijver. De gevolgen van manipulatie van deze woorden bevinden zich op het niveau van de poëtica van de tekst.
Deiktische woorden. (Van het Griekse deiktikós, dat stamt van deíksis "aanwijzing", dat weer teruggaat op het werkwoord deíknumi "ik wijs aan".) Dit zijn de linguïstische elementen die verwijzen naar fysieke omstandigheden van de uiting (of beter gezegd, deze als vanzelfsprekend aannemen) in absolute en niet in relatieve termen. Het gaat hier bijvoorbeeld om persoonlijke voornaamwoorden, aanwijzende voornaamwoorden en sommige bijwoorden, zoals: hier, daar, boven, onder, deze, die, komen, vertrekken, enzovoorts. Deiktische woorden weerspiegelen een "naïeve fysica van ruimte en tijd"3, naïef doordat ze als vanzelfsprekend aanneemt dat bepaalde begrippen die door deiktische woorden worden geuit, en die per definitie relatief van aard zijn, door de ontvanger (lezer of luisteraar) kunnen worden begrepen, ofschoon ze in absolute zin beschouwd impliciet van aard zijn. Zij is naïef net zoals een kind dat is wanneer hij aan de telefoon op de vraag "Waar ben je?", antwoordt: "Ik ben hier". Het kind neemt als vanzelfsprekend aan dat zijn gesprekspartner de coördinaten van ruimte en tijd – de chronotopische coördinaten – kent. Doordat deiktische woorden een individuele relatie van de modelschrijver of van een personage met de situatie weerspiegelen, heeft verandering van deiktische woorden gevolgen voor de relatie tussen individuen, dus gevolgen op het niveau van de individuele psychologie van het personage of van de auteur.
Intertekstualiteit en realia. Zowel intertekstuele verwijzingen als realia zijn elementen die kenmerkend zijn voor de relaties van een tekst (en van een cultuur) met andere culturen. Daarom liggen de gevolgen van manipulatie van deze uitdrukkingen op het niveau van de relatie tussen culturele systemen, dat wil zeggen op dat van de collectieve psychologie van elementen van de cultuur van de tekst.
De vijf fundamentele categorieën van de chronotopische analyse kunnen allemaal geplaatst worden op de as (met andere woorden: binnen het continuüm) eigen versus vreemd, waar we met "eigen" bedoelen: "tot de brontekst behorend". Hierbij bevinden we ons dus op de pool van de auteur en van de zendende cultuur. Onder "vreemd" verstaan we op analoge wijze "tot de doeltekst behorend", waarbij we ons op de pool van de vertaler en van de ontvangende cultuur bevinden. Dat deze categorieën kunnen worden geplaatst langs de as eigen versus vreemd, is een aanwijzing dat ze chronotopisch van aard zijn, of te wel, dat ze zich bevinden in het raamwerk van een specifieke analyse van een tekst (en van de verwezenlijkingen ervan).
Het is belangrijk te beseffen dat de categorieën uit de vorige les, die van Van Leuven-Zwart, niet kunnen worden geplaatst op de as eigen/vreemd, daar zij niet chronotopisch van aard zijn. Bij de overgang van "vrucht" naar "sinaasappel" is er niet noodzakelijk sprake van toe-eigening of erkenning, er vindt daarentegen een specificatie plaats, en dat los van de co-tekst en de context.
Beide benaderingen hebben hun voordelen. Die van de eerste liggen bijvoorbeeld in het feit dat het ook mogelijk is veranderingen aan tekstdelen die geen strategisch belang hebben, maar die wel degelijk bestaan, onder de loep te nemen. Hierbij gaat het om:
- Aspecten van de paradigmatische as, van het lexicon (woorden die geen deel uitmaken van de vijf categorieën die voor het tweede model zijn aangegeven);
- Alle aspecten, zowel van syntagmatische als van paradigmatische aard, die te maken hebben met de verschillen tussen proza en poëzie, en
- Alle aspecten van de syntaxis in proza, die sterker of minder sterk kan zijn gemarkeerd.
De voordelen van de tweede, de top-down benadering zijn erin gelegen dat de fundamentele elementen meteen aan het licht gebracht worden en worden onderscheiden van andere, die zich op de achtergrond bevinden. Als er geen chronotopische analyse plaatsvond, dan zou voor de beslissing omtrent de veranderingen bij de vertaling zonder enig onderscheid te maken er naar willekeurige elementen worden gekeken, zonder te letten op hun belang voor het systeem en zonder acht te slaan op dominant en subdominanten.
In de volgende les zullen we bekijken of het mogelijk is één model te maken, dat rekening houdt met beide benaderingen (down-top en top-down) en dat de typologie van de veranderingen die kunnen optreden tussen bron- en doeltekst samenbrengt.
Bibliografische verwijzingen:
APRESJAN JU., D. Dejksis v leksike i grammatike i naivnaja model´ mira, in Integral´noe opisanie jazyka i sistemnaja leksikografija, Moskvà, JAzyki russkoj kul´tury, 1995, ISBN 5-88766-045-7.
LEFEVERE A., Translating Poetry. Seven Strategies and a Blueprint. Amsterdam, Van Gorcum, 1975, ISBN 90-232-1263-0.
LEUVEN-ZWART K. van, Translation and original. Similarities and dissimilarities. In Target, n. 1:2 (1989) e n. 2:1 (1990).
MARÍAS J., Negra espalda del tiempo, Punto de lectura, 2000 (oorspronkelijke uitgave 1998), ISBN 84-663-0007-7.
MARÍAS J., Dark Back of Time, New York, New Directions, 2001 (vertaald door Esther Allen), ISBN 0-8112-1466-4.
TOROP P., La traduzione totale [De totale vertaling], uitgegeven door Bruno Osimo, Modena, Guaraldi Logos, 2000, ISBN 88-8049-195-4.
1 Marías 2000, p. 189.
2 Marías 2001, p. 153.
3 Apresjan 1995, p. 630.