"Aber dieser Begründung zum Trotz empfand ich, daß sie mir das Buch vorenthielt wie ein Geheimnis."1
"Maar ondanks deze uitleg voelde ik dat zij het boek voor mij op afstand hield, alsof het een geheim was".
Aan het einde van de vorige les zagen we dat er naast de verschillende alternatieven die Delabastita geeft voor het vertalen van woordspelingen nog een andere mogelijkheid bestaat. Het gaat om een metatekstueel apparaat, zoals een noot van de vertaler. Op dit punt laten theoretici vaak hun descriptieve benadering in de steek voor een normatieve, want velen van hen zien de noten van de vertaler als een vorm van rook in de ogen, een moment van falen, van overgave, waarbij de vertaler zijn wapens neerlegt. Alsof de vertaler persoonlijk verantwoordelijk is voor de problemen van culturele en tekstuele vertaalbaarheid en hij als een superman altijd op de hoogte van en toegerust voor ieder willekeurig probleem moet zijn om dat de baas te kunnen worden!
Als iemand iets tegen noten van de vertaler heeft zou hij, in mijn ogen, consequent dienen te zijn en soortgelijke bezwaren moeten hebben tegen noten van de auteur of van de uitgever van de tekst. Als het elementen zijn die een correcte genieting van de tekst in de weg staan, dan zullen ze dat in alle situaties doen. In het geval een uitgever van een werk een kritisch apparaat toevoegt om dat originele (niet vertaalde) werk begrijpelijker te maken, dan geloof ik niet dat iemand het zal wagen om deze voorziening als een moment van overgave en falen van de bezorger van de tekst te zien.
Het gebruik van noten valt onder het expliciet maken van de inhoud van het vertaalde werk. En die explicitering kan nuttig, nutteloos of schadelijk zijn, al naar gelang het soort lezer waar ze zich op richt. Systematische en ongestuurde explicitering is hoe dan ook afkeurenswaard, omdat ze ook in die gevallen wordt toegepast waarin de vertaler zich er niet van bewust is dat hij deze kunstgreep toepast.
Bij de wetenschappers die tegen noten zijn hoort ook Umberto Eco. In zijn prachtige boek waarin hij schrijft over zijn ervaringen als vertaler en vertaalde auteur zegt hij onder meer:
Er zijn vormen van verlies die we zouden kunnen definiëren als absoluut. Dat zijn de gevallen waarin het niet mogelijk is om te vertalen, en als zich dergelijke gevallen voordoen, bijvoorbeeld ergens in een roman, neemt de vertaler zijn toevlucht tot de ultima ratio, het plaatsen van een voetnoot - en die voetnoot boekstaaft zijn nederlaag. Een voorbeeld van absoluut verlies vinden we bij talrijke woordspelingen.
Eco zou in dit geval geen neutrale toon kunnen hanteren, daar hij zelf de auteur is van de teksten die als voorbeeld worden genomen. Wanneer hij spreekt over noten bij de vertalingen van zijn eigen teksten heeft niet de semioticus de overhand, maar de auteur, en het is diens intentie (de intentio auctoris die in het geval van dode of onbereikbare auteurs zoveel discussies doet ontstaan bij de interpretatoren van hun werk) die geen discussie toelaat als hij haar uit.
Maar er zijn ook theoretici die tegen noten zijn zonder dat ze er rechtstreeks, door middel van hun teksten, bij betrokken zijn. Het gaat natuurlijk om theoretici van de generatie van voordat de descriptieve semiotische benadering haar intrede deed en wel in het bijzonder om Paul Newmark, die zichzelf met geen enkele "school" in de vertaalwetenschap identificeert en zich liever verre houdt van elke "theorie". Newmark verklaart niet voor niets in het voorwoord tot zijn boek dat hij het bestaan van een vertaalwetenschap categorisch van de hand wijst (Newmark 1981: 7).
Over noten schrijft Newmark dat men die maar beter kan vermijden en in plaats daarvan de nodige verklaring in de tekst invoegen. Deze methode bewerkstelligt dat de lezer van de vertaling gaat geloven dat de door de vertaler toegevoegde informatie niet van hem maar van de auteur afkomstig is, doordat geen enkel grafisch onderscheid tussen glossen en tekst wordt gemaakt. (De glossen van kopiisten behoren tot de grootste moeilijkheden waarop filologen stuiten als ze de oorspronkelijke lezing van een tekst willen reconstrueren). Het is een verwarrende en manipulerende methode die een modellezer veronderstelt die niet in staat is om het verschil te begrijpen tussen het lezen van een origineel en dat van een vertaling. Het is een methode die het de lezer onmogelijk maakt een bewustzijn te ontwikkelen van de verschillen tussen culturen.
Bij de auteurs die erin slagen een zakelijke toon te bewaren als ze schrijven over de kwestie van de noten hoort Dirk Delabastita, die het probleem samen met andere technieken van tekstuitgave behandelt die gericht zijn op het maken van secundaire (meta)teksten. Het gaat om
mogelijkheden tot compensatie die voortvloeien uit het feit dat vertalers een tweede communicatieniveau kunnen aanspreken en het zich kunnen permitteren om na te denken over en commentaar te leveren op het resultaat van deze activiteiten van overdracht. Daar de vertaalde tekst al een op zichzelf staande doeltekst is (ten opzichte van de brontekst), kan deze meta-reflectie van de vertaler uiteindelijk de brontekst betreffen, maar ook de doeltekst en het proces van overdracht dat van de een tot de ander heeft geleid (Delabastita 1993: 218).
Delabastita geeft dus heel duidelijk aan waarom wij twee soorten doeltekst hebben: de ene soort reflecteert de hoofdtekst van de vertaalhandeling, of te wel diegene die op naïever en primitiever niveau wordt gelijkgesteld aan de "vertaling", de andere soort, de complementaire doeltekst, die in het geval van de interlinguale vertaling twee titels heeft op grond waarvan hij metatekst mag heten:
- meta-tekst voorzover meta-reflectie op de tekst, dus metalinguïstische reflectie;
- meta-tekst voorzover resultaat van een vertaalproces dat de brontekst (of prototekst) als onderwerp heeft en dus "tekst die later komt" (het Griekse woord meta betekent immers ´later´).
Delabastita wijst zelf op de semiotische grenzen van deze wijze van communiceren. De woordspeling heeft de eigenschap een soort kleine kortsluiting te vormen: enerzijds de denotatieve betekenis, aan de andere kant een metalinguïstische reflectie op die betekenis, die leidt tot de zogenaamde "dubbele betekenis". Deze laatste genereert uiteindelijk een humoristisch effect juist doordat beide betekenissen elkaar kruisen wanneer je eigenlijk zou verwachten dat ze los staan van elkaar.
Wanneer er voor een woordspeling geen bevredigende vertaling wordt gevonden in de primaire metatekst (de doeltekst dus), dan heeft de noot in de complementaire metatekst de eigenschap dat ze geen denotatieve component meer heeft, omdat een noot of commentaar per definitie metalinguïstische, metatekstuele ingrepen vormen. Er is dus geen sprake meer van de "kortsluiting" die de lach opwekt of in elk geval een intellectuele bevrediging, maar slechts de verklaring geeft van waarom men in de oorspronkelijke taal om de tekst kan lachen. De bevrediging wordt dus veel minder direct, want in plaats ervan krijgt men een verklaring waarom men het in zijn eigen taal zonder dit effect van bevrediging moet stellen.
De andere beperking waarop Delabastita wijst bestaat in het lineaire karakter van de verbale communicatie. Doordat men een tekst alleen op lineaire wijze tot zich kan worden nemen, in sequenties (anders dan bijvoorbeeld een droom of een film, waarin de prikkels tegelijkertijd alle zintuigen aanspreken en de communicatie dus meervoudig van aard is), is het de lezer onmogelijk tegelijkertijd de woordspeling en de verklarende noot te lezen. Dat verandert het wezen ervan.
Delabastita brengt vervolgens het type commentaar in kaart dat in een noot over een woordspeling kan zijn gegeven. Het eerste type betreft het commentaar op de woordspeling in de brontekst. Het tweede betreft het commentaar op de doeltekst, in het geval dat de vertaler vreest dat zijn vertaling niet doelmatig genoeg is. Een derde type vormt het commentaar op de relatie brontekst-doeltekst, bijvoorbeeld een noot over de onvertaalbaarheid van een bepaalde woordspeling, of een noot die verklaart waarom de woordspeling met een andere woordspeling is vertaald en waarom.
Bibliografie
CANETTI ELIAS Die gerettete Zunge. - Die Fackel im Ohr. - Das Augenspiel, München, Carl Hanser Verlag, 1995, ISBN 3-446-18062-1. Gebruikte uitgave: Die gerettete Zunge, Frankfurt, Fischer Verlag 1979, ISBN 3-596-22083-1.
DELABASTITA D. There's a Double Tongue. An investigation into the translation of Shakespeare's wordplay with special reference to Hamlet, Amsterdam, Rodopi, 1993, ISBN 90-5183-495-0.
ECO U. Dire quasi la stessa cosa. Esperienze di traduzione [Bijna hetzelfde zeggen. Vertaalervaringen] Milano, Bompiani, 2003, ISBN 88-452-5397-X.
NEWMARK P. Approaches to translation, Pergamon Press, 1981.
1 Canetti 1979: 86.
|