"[...] von Schiller nicht eben beeinflußt, sondern in jener Einzelheit bestimmt, aber so, daß alles lächerlich wurde, von Moral und Edelmut triefend, geschwätzig und seicht, so als sei es durch sechs Hände gegangen, jede weniger begabt als die frühere."1.
"[…] niet slechts beïnvloed door Schiller, maar er tot in de details door bepaald, maar zo dat alles belachelijk werd, druipend van moralisme en edelmoedigheid, een smakeloos en banaal gebabbel, als was de tekst door zes verschillende handen gegaan, elk ervan nog minder begaafd dan de vorige."
In de vorige les spraken we over het metatekstuele residu en vooral over de noten van de vertaler. Hier wil ik nog een vorm van relaties tussen bron- en doeltekst aan de orde stellen, die aangeduid wordt met de benaming "imitatie". Deze categorie wordt niet vaak gebruikt door de eigentijdse wetenschap, maar men komt haar nog veelvuldig tegen in alledaagse gesprekken over vertalen, en dan in de betekenis van "zeer vrije vertaling" of "een zo buitensporig vrije weergave dat je niet van vertaling mag spreken."
[...] de imitatie van een schrijver is de voordeligste manier waarop een vertaler zijn kwaliteiten kan tonen, maar het is tevens het grootste onrecht dat men de herinnering en de reputatie der doden kan aandoen.2
De Engelse dichter John Dryden gebruikte in 1680 geen halve bewoordingen in zijn oordeel over de imitatie, die hij beschouwde als een van twee tegenovergestelde maar even verfoeilijke extreme benaderingen van de vertaling. Het onderscheid dat Dryden hanteerde bestaat uit een onderverdeling van het vertaalproces in drie aspecten:
- de metafrase (de klemtoon hoort te liggen op de tweede lettergreep), een interlineaire woord voor woord-vertaling;
dit is het genre dat men vooral aantreft in tweetalige uitgaven met op de ene bladzij de originele en op de andere de vertaalde tekst. Hier moet de vertaalde bladzij niet worden gezien als een echte tekst, maar simpelweg als een hulpmiddel bij het lezen van het origineel. De vertaler concentreert zich niet op het scheppen van een doeltekst, maar op de vertaling van de afzonderlijke woorden, en wel zo dat de lezer zonder woordenboek de betekenis van het oorspronkelijke woord kan terugvinden. De term, die uit het Grieks is afgeleid (metaphrázō, dat wil zeggen, "ik druk uit achter iets", "ik verklaar in de richting van.."), wordt tegenwoordig nog maar zeer weinig gebruikt.
- de parafrase (de klemtoon hoort ook in dit woord te liggen op de tweede lettergreep), een vertaling waarbij de vertaler de auteur voor ogen houdt, alleen niet zijn woorden, maar zijn betekenis;
dit veronderstelt dat de vertaler de (schijnbaar unieke) betekenis, die geen mogelijke dubbelzinnigheden in zich draagt, begrijpt en zonder fouten te maken beslist wat de beste manier is om die in de taal van de lezer uit te drukken. Ook deze term is afkomstig uit het Grieks (paraphrázō, dat wil zeggen, "ik druk uit naast iets"). Op school wordt de parafrase onderricht, en daarbij gezien als een soort intralinguale vertaling.
- de imitatie;
waarbij de vertaler (als hij die naam nog niet is kwijtgeraakt) zich niet alleen de vrijheid toeeigent om variatie aan te brengen in de woorden en de betekenis, maar van beide volledig af te wijken als hij daartoe kans ziet, en van het origineel slechts enkele algemene trekjes behoudt, om daarvan uitgaande vrijelijk en naar eigen believen te schrijven.3
Achter de utopie van de in deze zin opgevatte imitatie ziet men de mythe van de vertaling die er niet als zodanig uit mag zien, de tekst die moet doorgaan voor het origineel. De imitator moet de lezer de illusie geven dat hij een origineel werk leest, en alle culturele verwijzingen moeten worden gewijzigd opdat de lezer zich niet helemaal in een vreemde omgeving voelt.
Dit is een utopie omdat de droom die achter deze benadering schuilt die is van het schrijven zoals de auteur zou hebben geschreven als hij in de chronotoop van de vertaler zou hebben geleefd. Als Pindarus in het Engeland van Cowley had geleefd (om het voorbeeld van Dryden aan te halen), hoe zou hij dan zijn oden hebben geschreven? Het antwoord dat bij míj opkomt is dat hij misschien wel helemaal geen ode zou hebben geschreven, maar mogelijk een roman. Maar wat zou een vertaler dan moeten doen – een op de oden gebaseerde roman schrijven? En ook voor wat de inhoud betreft kan deze denkwijze ons ver doen afdwalen. Als de inhoud van een gewone ode ethisch en sociaal van aard was, moet de vertaler dan in zijn eigen doeltekst een ethische en sociale inhoud leggen die mutatis mutandis vergelijkbaar is (in systemische zin) met die van het origineel? Laten we zien wat Dryden daarvan zegt:
Ik zie imitatie van een auteur, in de betekenis die het woord voor hen heeft, als een poging van een latere dichter om te schrijven als iemand die vóór zijn tijd over hetzelfde onderwerp heeft geschreven; dat wil zeggen, zijn woorden niet te vertalen, noch zich te beperken tot de betekenis die hij er aan geeft, maar hem uitsluitend tot model te nemen om zo te schrijven als hij denkt dat de auteur dat zou hebben gedaan als hij in onze tijd en in ons land had geleefd.4
In wezen wijst Dryden dit extremisme van de hand, net zoals zijn tegendeel, de metafrase of "woordelijke vertaling" (in de betekenis van "woord voor woord-vertaling"), en staat hij positief tegenover een middenweg.
Het is, zoals Douglas Robinson terecht opmerkt, paradoxaal dat de stam van het Latijnse werkwoord "imitare", dat etymologisch in verband staat met de betekenis van "mimus", "iemand die slaafs navolgt", op het gebied van de vertaling een geheel andere betekenis heeft gekregen die precies het tegenovergestelde inhoudt, dat wil zeggen, "iets geheel anders doen dan de oorspronkelijke auteur, te ver afdrijven van de woorden en de betekenis van de brontekst" (Robinson 1998: 111). Op het vlak van de beeldende kunsten wordt de imitatie onderscheiden van het originele en authentieke kunstwerk. Op het gebied van de vertaling brengt het feit dat de imitatie wordt gezien als min of meer een synoniem van "vrije vertaling" een andere mythe van de oude school in herinnering, namelijk die dat een "trouwe" vertaling overeenkomt met het origineel, terwijl de "vrije vertaling" niet meer is dan een "imitatie".
We kunnen de etymologische ongerijmdheden beter laten rusten en concluderen dat mag worden gesteld dat deze categorie van de imitatie op wetenschappelijk terrein zeer weinig productief is. Zoals ik eerder, in het derde deel van deze cursus, heb aangetoond voor de begrippen trouw, letterlijkheid en equivalentie, dreigt ook dat van imitatie een lastige erfenis van de normatieve benadering te blijven.
De normatieve vertaaltheorie was overigens niet alleen oninteressant omdat ze discutabele regels poneerde waaraan men zich had te houden. Ze was ook weinig interessant omdat ze weinig descriptief van aard was. Doordat men beschikte over dermate elastische en weinig definiërende categorieën als de zojuist genoemde, was het altijd mogelijk om vertalingen die men niet waardeerde op de "negatieve" hoop te gooien (imitatie, ontrouw, vrij, niet equivalent) en de vertalingen die men wél waardeerde, op de "positieve" (trouw, letterlijk, equivalent, exact), zonder dat zo’n oordeel iets naders zei over de bijzonderheden van de ene of de andere vertaling.
De last van het normatieve heeft al die tijd dat het de sector beheerste, verhinderd om echte wetenschappelijke vooruitgang te boeken. Zoals Robinson zegt,
De normatieve aanname dat een vertaling trouw of vrij is (en dat ze als ze trouw is ofwel individuele woorden vertaalt ofwel afzonderlijke zinnen), heeft ons blind gemaakt voor het volledige scala van methodologische repertoria, zelfs in het geval van individuele vertalers, om maar niet te spreken over het collectieve repertoire van alle vertalers bij elkaar. Zo diep gaat de over de vrije vertaling uitgesproken banvloek dat het zelfs moeilijk is om er in positieve termen over te denken, er iets waarderends over te zeggen, en net zo moeilijk is het om de verbazingwekkende diversiteit ervan na te trekken.5
Bibliografie
CANETTI ELIAS Die gerettete Zunge. - Die Fackel im Ohr. - Das Augenspiel, München, Carl Hanser Verlag, 1995, ISBN 3-446-18062-1. Gebruikte uitgave: Die gerettete Zunge, Frankfurt, Fischer Verlag 1979, ISBN 3-596-22083-1.
DRYDEN J. Preface to Ovid’s Epistles, Translated by Several Hands, 1680, p. 68-72.
ROBINSON D. Free translation, in Routledge Encyclopedia of Translation Studies, uitgegeven door M. Baker, London, Routledge, 1998, ISBN 0-415-09380-5, p. 87-90.
ROBINSON D. Imitation, in Routledge Encyclopedia of Translation Studies, uitgegeven door M. Baker, London, Routledge, 1998, ISBN 0-415-09380-5, p. 111-112.
1 Canetti 1979: 240.
2 "imitation of an author is the most advantageous way for a translator to show himself, but the greatest wrong which can be done to the memory and reputation of the dead" (Dryden 1680: 20).
3 "where the translator (if now he has not lost that name) assumes the liberty, not only to vary from the words and sense, but to forsake them both as he sees occasion; and taking only some general hints from the original, to run division on the groundwork, as he pleases" (Dryden 1680: 17).
4 "I take imitation of an author, in their sense, to be an endeavour of a later poet to write like one who has written before him, on the same subject; that is, not to translate his words, or to be confined to his sense, but only to set him as a pattern, and to write, as he supposes that author would have done, had he lived in our age, and in our country" (Dryden 1680: 19).
5 The normative assumption that translation is either faithful or free (and that if it's faithful it translates either individual words or individual sentences) has blinded us to the full range of even individual translators' actual methodological repertoires, let alone the collective repertoire of all translators taken en masse. So deep does the ban on free translation run that it is difficult even to begin to think about it in positive, appreciative ways, and that much more difficult to trace its astonishing diversity (Robinson 1998: 89-90).