Logos Multilingual Portal

16 - Soorten tekst

HomeTerugVooruit


"Ich kannte sein Buch, bevor es zu uns kam, ich kannte es halb auswendig, denn es enthielt sehr viel Zahlen."1

"Ik kende zijn boek nog voor hij bij ons les kwam geven, ik kende het bijna uit mijn hoofd, daar het zeer veel getallen bevatte".

Nadat eerst de vertaalwetenschappelijke analyse van de brontekst is gemaakt, komen er bij het uitwerken van de vertaalstrategie verschillende factoren kijken. De dominant van de brontekst moet worden bepaald om te bezien in hoeverre die in de ontvangende cultuur van belang is. Soms valt de dominant van een vertaalde tekst niet samen met die van het origineel. Dan moet dat verschil juist worden toegeschreven aan beoordelingen van deze aard.

De dominant hangt niet alleen af van de tekst op zich of van zijn systemische relatie tot de cultuur waarin hij is ontstaan; hij hangt vooral af van zijn systemische relatie tot de cultuur waarin hij wordt ontvangen en waarvan hij deel gaat uitmaken. Maar hij is evenzeer afhankelijk van de modellezer tot wie hij zich richt en van het soort tekst.

De modellezer van de doeltekst valt niet altijd samen met die van de brontekst. In sommige gevallen kan een tekst die in één cultuur een bepaalde rol speelt, in een andere cultuur een verschillende functie vervullen en een ander soort lezer aanspreken.

Maar ook het soort tekst beïnvloedt de wijze waarop de vertaalstrategie vorm krijgt. Wij weten dat een natuurlijke taal van oorsprong slechts oraal van aard is. Het schrift is de vrucht van achtereenvolgende evoluties. Conventies, die van cultuur tot cultuur kunnen verschillen, brengen verschillende eigenschappen in verband met de orale en met de geschreven taal. Dergelijke verschillen beïnvloeden de voor mondelinge overlevering gemaakte teksten, maar ook de wijze waarop orale teksten schriftelijk worden beschreven of gereproduceerd.

Gewoonlijk is een orale tekst minder overdacht dan een geschreven tekst. Het Latijn kende al de uitdrukking "Verba volant, scripta manent" (woorden vervliegen, het geschrevene blijft), waarbij we onder "verba" niet woorden in algemene zin moeten verstaan, maar de slechts met de mond uitgesproken woorden, die van de oraliteit dus. Daar een geschrift meer kans loopt om behouden te blijven, wordt er aan het schrijven ervan meer zorg besteed. En niet alleen dat: een geschrift legt ook getuigenis af van een inzet, een wil, zodat men in vele culturen alleen juridische waarde hecht aan schriftelijke overeenkomsten.

Bij spontane interactie tussen sprekers is het zonneklaar dat er gewoon geen tijd is om complexe communicatieve strategieën te ontwikkelen. En naarmate de interactie optreedt tussen sprekers die een diepe onderlinge band hebben, permitteert de spreker zich meer om in wat hij zegt minder exact te zijn, en is de luisteraar meer geneigd om dat te begrijpen. Er bestaat bij de sprekers dan minder behoefte om functies aan te spreken die dienen voor controle van de communicatieve intenties.

De gesproken taal is dus van nature spontaan van aard. Dat betekent niet dat er geen personen zouden bestaan die geaffecteerd spreken. Het betekent hoogstens dat een spreker die in één tekst een stijl hanteert die kenmerkend voor de registers van de geschreven taal is en weinig spontaan van aard, zich als gemarkeerd laat aanwijzen en zich onderscheidt van de norm.

Wat voor invloed hebben deze overwegingen op de vertaling van teksten van verschillende aard? Dat zullen we in de komende lessen zien. In de vertalingen voor film en theater, waar het grootste deel – soms honderd procent – van de verbale tekst bestaat uit dialogen, zien we de schijnbare tegenstrijdigheid van een geschreven tekst die echter de functies van een orale tekst bezit: de vertaler werkt derhalve aan een orale tekst die echter verschijnt in de vermomming van een geschreven tekst.2

Dit betoog geldt voor vertalingen van toneelstukken die voordracht en opvoering van de vertaalde tekst als doel hebben. Er bestaat namelijk ook nog de vertaling van toneelstukken die bestemd zijn om te worden gelezen en waar de vertaler zich minder hoeft te bekommeren om de leesbaarheid van de doeltekst (de zogenaamde leesdrama’s).

Dit geldt ook voor de nasynchronisatie van films e.d., waarop we later zullen ingaan. Op ondertiteling (of boventiteling, in geval van opera´s e.d.) is het minder van toepassing. Ondertitels vormen namelijk een bijzonder geval. Het zijn geschreven teksten die echter een oraIe uiting opschrijven die op haar beurt een orale realisatie van een geschreven tekst is (het script of scenario). Dit is nog niet alles. Ondertitels vormen geen integrale transcriptie van de dialoog waarmee ze overeenkomen. Vaak gaat het slechts om een samenvatting ervan. In hun hoedanigheid van een geschreven synthetische vertaling van een geschreven maar toch orale tekst weerspiegelen ondertitels niet altijd de spontane kenmerken van de orale tekst. Om deze synthese te kunnen bereiken ziet de vertaler zich soms gedwongen de communicatieve principes van de oraliteit met voeten te treden om de inhoud van de dialoog die hij moet reproduceren althans bij benadering in de paar regels te persen die hij tot zijn beschikking heeft.

Alles wat we hebben gezegd over film en toneel is niet van toepassing wanneer we te maken hebben met een homodiëgetische of heterodiëgetische verteller (respectievelijk een verteller die zelf ook personage is van het verhaal dat hij vertelt, of die dat juist niet is), die wordt toegevoegd aan de personages van de handeling analoog aan wat er in romans met een interne verteller gebeurt, die in geschreven werken gewoonlijk veel meer ruimte tot zijn beschikking heeft. Natuurlijk kan de interne verteller een heel ander register hanteren dan dat van de gesproken taal.

Een literair genre dat ik zie als een grensgeval tussen geschreven en gesproken tekst is het sprookje. Een sprookje is een uiting van de wereld van de folklore. Eeuwenlang zijn sprookjes van generatie op generatie mondeling overgeleverd, waarbij eventuele subjectieve kenmerken van een proto-auteur verloren zijn gegaan en het verhaal zich steeds meer heeft verrijkt met algemeen cultureel erfgoed. In uiteenlopende tijden en met verschillende intenties hebben geleerden de moeite genomen de verhalen van volksvertellers aan te horen en deze orale teksten op te tekenen. Beroemd zijn de verzamelingen die zijn aangelegd door de gebroeders Grimm in Duitsland in de negentiende eeuw en van Italo Calvino in Italië in de twintigste.

Natuurlijk is transcriptie een vorm van vertaling. Sommige sprookjesverzamelaars hebben geopteerd voor een filologische weergave, anderen kozen ervoor om wat ze hoorden aan te passen aan de voor de registers van de schrijftaal geldende principes. De transcripties van de eerste categorie, de filologische, hebben in hun geschreven vorm veel van de gesproken taal behouden: bruuske overgangen in de werkwoordstijden van de verleden naar de tegenwoordige tijd (wat wel bekend staat als praesens historicum), veelvuldig gebruik van de vrije indirecte rede, gebruik van woorden uit een populair register en zelden uit een neutraal of verheven register, die in deze context als sterk gemarkeerd naar voren komen. Soms komt men ongebruikelijke concordanties van enkelvoud en meervoud tegen, en, in talen die verbuigingen kennen, ongebruikelijke of verdwenen vormen, woorden of zinswendingen.

Wanneer de verzamelaar het folkloristisch materiaal echter bewerkt en er een vorm aan geeft die meer overeenkomt met literaire registers, dan gaat hij te werk op een manier die dicht in de buurt komt van iemand die bij het vertellen (of opschrijven) van een droom droomt over de herinnering van die droom. Terwijl zijn herinnering fragmentarisch is en logische sprongen vertoont waarvoor hij geen enkele verklaring heeft en er plotselinge veranderingen in de context optreden die niet gerechtvaardigd zijn, voegt degene die ze optekent en die al dit materiaal moet invoegen in het segment van de verbale uiting, logische verbindingen toe, last verklaringen in en maakt kanttekeningen die duidelijk maken dat de beschreven situaties ook voor de verteller zelf vreemd zijn.

Een opgetekend sprookje is de triomf van de oraliteit in de geschreven tekst, maar is ook hier afhankelijk van het soort dominant dat de schrijver (of tenminste, degene die ze optekent) zich bij zijn vertaalstrategie voor ogen heeft gesteld. Voor een vertaler van sprookjes zou het volstrekt zinloos zijn deze sporen van de orale discours uit de weg te willen ruimen om ze aan een literair register dat hun vreemd is te assimileren.

In de volgende lessen zullen we deze en andere soorten tekst als uitgangspunt nemen om van geval tot geval te bekijken wat voor problemen ze voor de vertaler opleveren. Ik zal daarbij ook proberen de theoretische basis te slechten van het verschil tussen "technische vertaling" en "literaire vertaling", door te laten zien dat andere categorieën misschien productiever zijn in het onderscheiden van typen tekst die in deze les nog niet vermeld zijn: de editoriale en niet-editoriale vertaling, de vertaling van essays, de sectoriale vertaling en de journalistieke vertaling.

 

Bibliografie

CANETTI ELIAS Die gerettete Zunge. - Die Fackel im Ohr. - Das Augenspiel, München, Carl Hanser Verlag, 1995, ISBN 3-446-18062-1. Gebruikte uitgave: Die gerettete Zunge, Frankfurt, Fischer Verlag 1979, ISBN 3-596-22083-1.


1 Canetti 1979: 277.
2 Op deze regel vormen oudere toneelstukken, zeg maar tot aan de Romantiek, een uitzondering. Deze zijn vaak in verzen geschreven en hebben een sterk formeel register.



 



HomeTerugVooruit