Logos Multilingual Portal

22 - Terminologie

HomeTerugVooruit


"’Er wird a Gschäftsmann’. Er sagte >>a<<, er sagte nicht >>ein<<, obwohl er sehr gut deutsch sprach, und mit >>Gschäft<< statt >>Geschäft<< trat er entschiedener in seine Sphäre ein."1

"’Hij wordt a Gschäftsmann’.’ Hij zei ‘a’, niet ‘ein’, ofschoon hij heel goed Duits sprak, en door Gschäft te zeggen in plaats van Geschäft betrad hij des te resoluter zijn eigen sfeer".

Vele lessen in deze cursus hebben we gewijd aan het begrip van de problemen die samenhangen met de interpretatie van de betekenis van woorden in absolute, niet contextgebonden termen. Ik heb een normatieve benadering van taal en vertaling consequent van de hand gewezen en getracht om juist een descriptieve opvatting te bepleiten, waarin het gebruik de reële feiten dicteert waar men vanuit kan gaan om tactische en strategische beslissingen te nemen op het gebied van expressie, interpretatie en vertaling.

De taal als product van spontane interactie tussen sprekers en de geschreven taal, gezien als proces van intellectualisering van de reeds lang bestaande taal, dat wil zeggen de gesproken taal, zijn verschijnselen die, zoals we in de laatste lessen hebben gezien, kenmerkend zijn voor vele vertaaltechnieken die te maken hebben met schriftelijke reproductie van gesproken taal. Als men niet wil dat de in schriftelijke vorm weergegeven directe rede wordt ingesnoerd volgens de canons waarmee ze ons op school opstellen hebben leren schrijven, dan moeten vertaler en schrijver in staat zijn om de verschillen te zien tussen de registers van de schrijftaal en die van de spreektaal. Ze moeten een beroep doen op deze laatste wanneer ze een reële (in het geval van het creatief schrijven) of realistische (in dat van de vertaling) beschrijving willen geven van de effectieve toestand van de sprekers in de tekst.

Wanneer men in het bereik van technische en wetenschappelijke vakgebieden komt, dan wordt in zekere zin het perspectief omgekeerd. Hier heeft de taal niets spontaans en heeft hij niets te maken met interactie tussen sprekers. Hier gelden alle principes die in de levende taal niet bestaan: precieze overeenkomst, equivalentie, totale vertaalbaarheid en vrijwel volledige afwezigheid van een vertaalresidu. Hier bestaat geen polysemie van woorden maar monosemie van termen. Laten we zien op welke wijze dit zichtbaar wordt.

  • Ontstaan van een woordenschat. In de normale, extrasectoriale taal ontstaan woorden spontaan uit cultuurgebonden, toevallige orale situaties, en gaan daarna deel uitmaken van het geschreven taalgoed. In de sectoriale of vaktaal ontstaan termen aan een tafeltje wanneer de met normering belaste nationale of internationale commissies en instellingen besluiten welke naam moet worden gegeven aan een bepaald object of een verschijnsel dat wetenschappelijk kan worden beschreven. De termen zijn etiketten die op voorwerpen worden geplakt.
  • Soorten samenleving. Hieruit vloeit voort dat de samenlevingen die terminologie produceren verschillen van samenlevingen die gewone taal voortbrengen. In een samenleving waarin kennis van vader op zoon of van leraar op leerling wordt overgedragen, dat wil zeggen, in de praktijk, hoeft geen terminologie te bestaan: ook de woorden die samenhangen met beroep en techniek hoeven geen termen te zijn, want hun begrip wordt in ieder geval in de praktijk geverifieerd. In een samenleving daarentegen waarin kennis via het onderwijs en de geschreven cultuur wordt overgedragen, is terminologie essentieel om de specificiteit en de ondubbelzinnigheid van de informatie te garanderen (Crevatin 2002:3).
  • Relatie met het object. In de extrasectoriale taal verlenen sprekers aan hetzelfde woord spontaan betekenisrelaties die tot meer dan één object leiden. Zo is het woord "pen", dat oorspronkelijk was ontstaan om een bepaald soort vogelveer aan te duiden, een object gaan aanduiden waarvan we ons bedienen om te schrijven. Als daarna een literaire of journalistieke prijs wordt ingesteld die de naam "(gouden of zilveren) pen" meekrijgt, en men zegt dat "X in 2002 de Pen heeft gekregen", dan heeft het woord "pen" nog weer een semantische ontwikkeling ondergaan. De zin betekent dan niet meer simpelweg dat iemand aan X een pen heeft gegeven. In de sectoriale taal bestaat daarentegen een één-op-één relatie tussen term en object. In de ideale terminologie komt slechts een enkel object met een term, en slechts een bepaalde term met een object overeen.
  • De factor tijd. In de gewone taal bepaalt, zoals we weten, de tijd de evolutie van de betekenis van de woorden. Daarom bestaan er studies op het gebied van de taalgeschiedenis, diachronische (of historische) grammatica´s, disciplines als de filologie, die alle de ontwikkeling van de taal in de loop der tijd als onderwerp van studie hebben. Daar in de loop der tijd ook de termen van de vaktalen aan veranderingen onderhevig zijn, wordt om verwarring bij de verwijzing te voorkomen, in de wereld van de terminologie geen rekening gehouden met de factor tijd. De terminologie is synchroon, dat wil zeggen dat ze een bepaalde terminologische realiteit in het heden fotografeert zonder zich te bekommeren over de vraag wat de historische ontwikkeling is geweest die achter de momenteel in een bepaalde discipline gebruikte termen schuil gaat.
  • De factor ruimte. Wij weten dat de gewone taal geografische variatie kent. Het in Zuid-Afrika gesproken Engels verschilt van dat uit Australië, het Verenigd Koninkrijk, de V.S. enzovoorts. Ook is het Italiaans van Milaan anders dan dat uit Bari of Sardinië, en verschilt het Nederlands uit Twente van dat uit Limburg en van dat uit Zeeuws-Vlaanderen. In vaktalen (of sectortalen) binnen een bepaald homogeen taalgebied veranderen de termen niet. Als men bijvoorbeeld vaststelt dat een bepaald voorwerp in het Engels "screw hook" heet, dan zal het overal ter wereld waar een variëteit van het Engels wordt gesproken "screw hook" heten. En als men eenmaal weet dat het Italiaanse equivalent "vite ad anello" is, dan zal die term van Sicilië tot het Zwitserse Canton Ticino worden gebruikt, zonder regionale varianten.2
  • De factor sector. Gezien het feit dat de terminologie zich niet in een ideale situatie bevindt, maar in een werkelijke, moet ook deze discipline rekening houden met het probleem van leenwoorden en uitwisselingen tussen verschillende sectoren. Uiteindelijk zullen hierdoor in verschillende disciplines identieke termen ontstaan die naar totaal verschillende objecten verwijzen. Telkens wanneer een term wordt gebruikt, dient de taalgebruiker te weten naar welke discipline wordt verwezen. Zo heeft de Engelse term "bullet" verschillende betekenissen al naar gelang we ons bevinden in de sector Krijgskunde (met als Nederlands equivalent de term "kogel") of in die van de informatica.
  • De factor cultuur. We hebben meermaals gezien dat woorden vaak een cultuurspecifieke betekenis hebben, een feit dat zorgt voor het gebrek aan interlinguïstische equivalentie en voor de afwezigheid van absolute synonymie, ook binnen dezelfde taal. In elke cultuur heeft een woord (ook indien uit eenzelfde taal afkomstig) een andere betekenis, dit vanwege de diverse relaties van het woord met het cultureel systeem waarvan het deel uitmaakt. In de terminologie wordt het probleem van de cultuurspecificiteit niet gesteld, omdat, zoals zojuist gesteld, de termen homogeen zijn in linguïstisch homogene gebieden. Bij de beslissingen van de met normering belaste commissies en instellingen wordt geen enkele ruimte gelaten voor cultuurspecifieke gegevens.3
  • De factor connotatie. We weten hoe belangrijk de factor connotatie is in de gewone taal en dat deze het hier en nu vormt van de taaluiting. In de sectoriale of vaktaal hebben termen alleen denotatieve waarde, en wordt de connotatie volledig uitgeschakeld. Vaktalige teksten zijn allemaal volstrekt gesloten, en staan voor slechts een enkele interpretatie open.

Uit alles wat we hierboven hebben behandeld blijkt duidelijk dat op vakterminologie toegepaste vertaalwetenschap uitsluitend prescriptief en niet descriptief kan zijn. Dit is het enige vlak van de vertaalwetenschap waar vertalers goed of fout kunnen zijn en waarin de mening van de vertaler of de redacteur niet bijna almachtig heerst.

 

Bibliografie

CANETTI ELIAS Die gerettete Zunge. - Die Fackel im Ohr. - Das Augenspiel, München, Carl Hanser Verlag, 1995, ISBN 3-446-18062-1. Gebruikte uitgave: Die gerettete Zunge, Frankfurt, Fischer Verlag 1979, ISBN 3-596-22083-1.

CREVATIN FRANCO Terminologia, traduzione, cultura, [Terminologie, vertaling, cultuur] in Manuale di terminologia. Aspetti teorici, metodologici e applicativi [Terminologisch handboek. Theoretische en methodologische aspecten en toepassingen], Milano, Hoepli, 2002, ISBN 88-203-2943-3, p. 1-7.

SOGLIA SUSANNA Origine, sviluppo e tendenze della terminologia moderna [Oorsprong, ontwikkeling en tendenzen van de moderne terminologie] in Manuale di terminologia. Aspetti teorici, metodologici e applicativi [Terminologisch handboek. Theoretische en methodologische aspecten en toepassingen], Milano, Hoepli, 2002, ISBN 88-203-2943-3, p. 9-25.


1 Canetti 1979: 246.
2 Ik ben het hier niet helemaal eens met de auteur. Tussen Noord- en Zuid-Nederlands bestaan wel degelijk verschillen, ook op het vlak van de vaktalen. Zo spreekt de Vlaming van "duimspijker" waar de Nederlander "punaise" zegt, en van "wentelwiek" waar het A.B.N. " helicopter" gebruikt. Talrijke andere verschillen op dit gebied kunnen worden gegeven, ook voor het Engels, wat gemakkelijk te constateren is aan de hand van een woordenboek dat bepaalde, ook technische, termen oormerkt als Amerikaans -R.M. Speelman.
3 In de Nederlandse situatie valt dit wel mee. Uiteraard heeft ook Nederland dergelijke commissies, die bijvoorbeeld de taak hebben voor elke ontdekte dier- of plantensoort een Nederlandse naam (naast de Latijnse) te geven. Het heet in die commissies vaak ongedwongen toe te gaan, waarbij de fantasie van de leden niet buitenspel komt te staan - R. Speelman.



 



HomeTerugVooruit