"Man schreibt ihm [= dem Wissen] die Eigenschaften des Lichtes zu, die Geschwindigkeit, mit der es sich ausbreiten möchte, ist die höchtste, und man ehrt es, indem man es als Aufklärung bezeichnet."
"[Aan het menselijk weten] schrijft men de eigenschappen van het licht toe, de snelheid waarmee het zich verspreidt is de grootste, en we eren het, als we het als verlichting aanduiden."1
De vertaling van verhalend proza behoort tot de minst voorkomende activiteiten binnen het algemene panorama van de productie van vertalingen. Op honderd vertaalde bladzijden, valt er misschien één onder de categorie van de literaire vertaling. Toch is en blijft het vertalen van dit soort teksten een door vele (aspirant-)vertalers geambieerde activiteit.
De productie van literaire vertalingen kan verdeeld worden in twee categorieën: de vertaling van hedendaagse werken en die van de klassieken. Terwijl het iedereen duidelijk zal zijn waarom de eerste soort werken wordt vertaald, leidt de vraag waarom klassieke teksten die reeds vijf, tien of twintig jaar eerder zijn vertaald, opnieuw worden vertaald, tot vraagtekens en in sommige gevallen tot verbijstering.
De verklaring voor de veroudering van vertalingen van de klassieken ligt in het feit dat het vertaalproces ernaar streeft een tekst te vertalen naar de ontvangende cultuur, een cultuur die uiteraard althans ten dele kind is van haar tijd. Hoe meer een vertaling neigt naar de pool van de aanvaardbaarheid in de ontvangende cultuur, des te meer staat ze bloot aan veroudering. En in het eigentijdse uitgeverijwezen is een neiging naar productie van in de ontvangende cultuur (voor de markt) aanvaardbare teksten duidelijk te bemerken. Vandaar dus de neiging om klassieke werken opnieuw te vertalen om ze telkens opnieuw aan te passen aan de eisen van het publiek.
Een van de fundamentele vraagstukken bij de literaire vertaling is de waardering van de kwaliteit van het product. Het is een wezenlijk probleem voor de onderwijsinstituten (hogere opleidingen voor tolken en vertalers en specialisatiecursussen op vertaalgebied), waar literaire vertaling wordt onderwezen en een waardering moet worden gegeven aan het werk van de studenten. Het is ook voor uitgevers een zeer belangrijk probleem, waar de kwestie in handen ligt van degenen die beslissen over het beleid van de uitgeverij en van wie dat beleid uitvoeren. In Nederland (en Vlaanderen) speelt het ook bij die instellingen (zoals het Fonds voor de Letteren) die trachten de kwaliteit van de vertalers en de vertalingen met overheidsgeld te stimuleren, en die werken met beoordeling door deskundigen op het gebied van de betreffende combinaties van talen en literaturen, en veelal met ervaren vertalers als consulenten.2
Juliane House (1998) heeft de belangrijkste benaderingen in de waardering van vertaalkwaliteit zeer grondig geanalyseerd.
De eerste groep die zij afbakent is die van de op de subjectieve persoonlijke ervaring gebaseerde analyse. Dat is de benadering van diegenen die zich nooit hebben beziggehouden met de theorie van de vertaalkritiek en tevens van vele vertalers en uitgevers die misschien enige studie op dit vlak hebben verricht, maar de theorie toch als van secundair belang zien, en de persoonlijke praktijk als enig belangrijk element. Het probleem van deze intuïtieve benadering is dat men er niet in slaagt precies te omschrijven in operationele termen wat men verstaat onder "trouw aan het origineel" en "het natuurlijk lopen van de vertaalde tekst". Doordat het hier gaat om intuïtieve benaderingen, staan ze van nature ver af van theorievorming en houden dan ook geen rekening met de mogelijkheid om van algemene principes uit te gaan. Gewoonlijk beweren de aanhangers van deze benadering dat de belangrijkste elementen de persoonlijke kennis, de intuïtie en de artistieke competentie van de vertaler zijn.
Een andere benadering is die welke zich richt op de reactie van de lezer en dus overeenkomt met de dynamische equivalentie van Nida: een vertaling is van goede kwaliteit wanneer degene die haar leest er op analoge wijze op reageert als de lezer van de originele tekst erop heeft gereageerd. Het probleem van deze benadering is dat er geen manier bestaat om, operationeel beschouwd, te controleren of de reactie van de lezer van de brontekst en die van de doeltekst min of meer overeen komen. In de tweede plaats, ook al zou het mogelijk zijn het voorgaande probleem op te lossen en een tekst te produceren die dezelfde reactie teweeg brengt, dan zou men een tekst hebben die duidelijk aanvaardbaar zou zijn voor de ontvangende cultuur en niet passend op de originele. Daardoor impliceert de response-oriented benadering van Nida een heel precieze ideologische keuze, die van aanpassing van de tekst aan de lezer en niet die van het de lezer de instrumenten aanreiken om de tekst door middel van een zo sterk op de oorspronkelijk als maar mogelijk gelijkende versie te kunnen benaderen.
Er bestaan voorts op de tekst gebaseerde benaderingen, zoals die van Wilss, volgens wie de parameter van waardering overeenkomt met het totaal van de normen voor genieting ervan die beide culturele gemeenschappen kennen. Wanneer de vertaling afwijkt van de in de ontvangende cultuur gebruikelijke gebruiksnormen, dan wordt die afwijking gezien als een tekortkoming van de vertaling. Het zal niemand ontgaan dat deze benadering teksten kan benadelen die reeds in de cultuur waarin ze zijn ontstaan afwijken van de culturele normen. De methode van Koller, die deels lijkt op die van Wilss, gaat uit van drie fasen: de kritische analyse van de brontekst en de vertaalbaarheid ervan in de ontvangende cultuur; de vergelijking tussen vertaling en origineel, die mede rekening houdt met de toegepaste methodiek; en de waardering van de vertaling door sprekers in de ontvangende cultuur die in staat zijn een metalinguïstische mening te geven uitgaande van de kenmerkende eigenschappen van de tekst die bij het eerste punt (de analyse) naar voren zijn gekomen.
Ook Reiss en Vermeer, met hun theorie van de skopos, plaatsen het belang van het doel van de vertaling op de eerste plaats. Gezien het feit dat alle aandacht uitgaat naar de manier waarop de brontekst is aangepast aan de eisen van de ontvangende cultuur, worden daarbij de filologische aandacht voor het origineel en de semiotische aandacht voor het anders zijn van de zendende cultuur uit het oog verloren. De brontekst wordt dus beschouwd als een bron van pragmatische informatie. Om die reden is deze benadering mijns inziens heel weinig geschikt voor de literaire vertaling.
Tenslotte bestaat er de theorie van Juliane House, die twee interessante begrippen uitwerkt. Enerzijds maakt ze onderscheid tussen de expliciterende vertaling en de impliciete vertaling (overt translation en covert translation).