Logos Multilingual Portal

4 - Herschepping en stereotype

HomeTerugVooruit


"Wie das genau vor sich ging, kann ich nicht sagen. Ich weiß nicht, zu welchem Zeitpunkt, bei welcher Gelegenheit dies oder jenes sich übersetzt hat."1

"Hoe dit precies is gebeurd, zou ik niet kunnen zeggen. Ik weet niet op welk punt en bij welke gelegenheid het een of het ander in mijn geest is vertaald."

Net als een acteur, zo stelt Levý, heeft ook een vertaler zijn eigen clichés, zijn stereotypen. Maar het bestaan ervan hangt niet af van het vertaalprocédé op zich, doch van een te grote starheid van de vertaler. Dat gebrek aan elasticiteit wijt Levý aan het geringere talent dat naar zijn mening de gemiddelde vertaler onderscheidt van de gemiddelde schrijver:

Hij is gewoonlijk minder begaafd dan de auteur van het origineel en dus ontvankelijker voor de clichés die in de oorspronkelijke literatuur verbreid zijn: daarom gebruikt hij een klein aantal standaardkunstgrepen voor - laten we zeggen – de archaïsering van het discours (bijvoorbeeld in het Engels de uitgang -eth), om een karikatuur neer te zetten bezigt hij altijd hetzelfde dialect, enzovoorts2.

Deze overdenking maakt veel kans boze reacties op te wekken bij de vertalers, die zich gedegradeerd voelen tot "schrijvers van de tweede divisie". En het is ook helemaal niet gezegd dat zo´n onderscheid altijd gemaakt kan worden. Er zijn talrijke factoren in het spel, niet in de laatste plaats van economische aard. Niet altijd en niet in elk land brengt schrijven meer op dan vertalen, het is vaak juist omgekeerd. Daarom kan het ook heel goed voorkomen dat schrijvers (echte of potentiële auteurs van boeken) vertalingen maken om de eindjes aan elkaar te knopen, en alleen al dit feit haalt Levý´s axioma onderuit.

Maar los van alle polemieken blijft het naar mijn mening interessant om Levý´s redenering te volgen, terwijl ze daarbij misschien kan worden afgevlakt. Levý stelt in elk geval dat de veroudering van vertalingen – die volgens velen sneller verloopt dan die van de originele werken, waardoor klassieke werken regelmatig moeten worden hervertaald – eraan te wijten is dat de vertaler in zijn jonge jaren op een bepaalde manier heeft leren schrijven en later, doordat hij geen scheppend kunstenaar is, wat de schrijver zelf wél is, gebruik blijft maken van dezelfde technieken, de zelfde kunstgrepen, en decennia lang met dezelfde vermoeide taal blijft werken, een taal die al verouderd is nog voor ze is geboren.

Dit verschijnsel zou op macroscopisch vlak te zien zijn in het geval van de poëtische vertaling. Bij de vertaling van poëzie vallen vaak

sporen op van een poëtische stijl die zichzelf heeft overleefd en is beroofd van zijn waarde door de "poëtische aard" van de vertaling. Het zich richten op de "poëtische dictie", vooral in het geval van vertaling van oude, door een sterk formeel karakter gekenmerkte poëzie, kan zelfs een goede vertaler brengen tot misplaatste verfraaiingen3.

De drie voornaamste kenmerken van dit soort "slechte" vertaling (men merke op dat Levý een van de grondbeginselen van de vertaalwetenschap overtreedt: zijn benadering wordt prescriptief in plaats van descriptief; maar die principes waren in 1963 nog niet onder woorden gebracht) zijn:

  1. stereotypering: het gebruik van clichés en het ondergeschikt maken van de levens- en wereldvisie die de poëtica van de tekst tot uiting brengt aan die van de vertaler;
  2. externe typering van personages: wanneer de vertaler beseft dat hij een karaktertrek te pakken heeft, overdrijft hij deze om hem beter te doen uitkomen, en verstoort zo het evenwicht van de brontekst;
  3. het spel van de waarschijnlijkheid: omdat de vertaler bepaalde tekstdelen als waarschijnlijk moet weergeven, baseert hij zich voor dat doel op zijn eigen poëtische opvattingen en zo nivelleert en versimpelt de stijl van de vertaler de stijlen van de diverse originele werken.

Volgens Levý is een goede vertaler iemand die zijn beroep laat voor wat het is en gebruikmakend van zijn kunstzin zijn toevlucht neemt tot ontdekking en selectie, en zo van keer tot keer oplossingen vindt die passen in de context, zonder te blindvaren op de "automatische piloot" van het cliché, van het vak. De ontdekking wordt daarbij gecontroleerd en beperkt door de selectie, en de inventie beperkt door de geschiktheid van de keuze. Met andere woorden: terwijl het noodzakelijk is dat de vertaler beschikt over linguïstische verbeelding en daadkracht, is het van net zo wezenlijk belang dat hij wordt geleid door een strenge discipline en een sobere smaak, zodat hij zich niet laat verleiden door de expressiviteit en vergeet dat het zijn taak is om het origineel te reproduceren zonder in stilistische lompheden te vervallen.

Maar, anders dan men zou kunnen denken, wordt het goede resultaat van een vertaling niet alleen bedreigd door oppervlakkigheid. Soms slaagt een ervaren en filologisch goed uitgeruste vertaler erin om voortreffelijke oplossingen te vinden voor afzonderlijke vertaalproblemen, maar wordt de artistieke eenheid van het werk verbroken en is een fragmentarisch werkstuk het resultaat, hoe precies het ook is. Er ontstaat geen echte doeltekst, maar een incoherent geheel van vertaaloplossingen.

Het is interessant vast te stellen waar de mentale grenzen liggen van de vaardigheden van de vertaler. Levý besluit zijn hoofdstuk over de herstilering met drie punten die het resultaat zijn van psychoanalytische analyse, punten die anders moeilijk naar voren zouden zijn gekomen:

  1. vertalers die gewoon zijn altijd van taal A te vertalen in taal B, verliezen geleidelijk het vermogen om te converseren in taal A, doordat de lexicale eenheden van deze taal gemakkelijker worden geassocieerd met lexicale eenheden van taal B dan met andere lexicale eenheden van taal A. Misschien zou men onder verwijzing naar Jakobson kunnen zeggen dat de paradigmatische as (selectie) de overhand krijgt op de syntagmatische (combinatie);
  2. vertalers die gewoon zijn altijd te vertalen uit taal A in taal B en vice versa, verliezen het bewustzijn van de structurele verschillen tussen beide talen en lopen sterk het risico om in beide talen onhandige constructies te gebruiken;
  3. de gewoonte van de ervaren vertaler om associatieve verbanden te leggen tussen lexicale eenheden in taal A en in taal B, stimuleert het ontstaan van stereotypen die soms een belemmering vormen voor stilistische differentiatie van de afzonderlijke vertaling.

Misschien is de situatie niet altijd zo troosteloos als hier wordt beschreven, maar het is heel belangrijk rekening te houden met deze mogelijkheden, met deze mentale mechanismen.

 

Bibliografie

CANETTI ELIAS Die gerettete Zunge. - Die Fackel im Ohr. - Das Augenspiel, München, Carl Hanser Verlag, 1995, ISBN 3-446-18062-1. Gebruikte uitgave: Die gerettete Zunge, Frankfurt, Fischer Verlag 1979, ISBN 3-596-22083-1.

LEVÝ JIŘÍ, Umení překladu, Praha, Československý spisovatel, 1963. Russsiche vertaling door Vladìmir Rossel´s, Iskusstvo perevoda, Moskvà, Progress, 1974.

PIRANDELLO L., Illustratori, attori e traduttori [Illustratoren, acteurs en vertalers] (1908), in Saggi [Essays], uitgegeven door Manlio Lo Vecchio Musti, Milano, Mondadori, 1939, p. 227-246.

TOURY G., Descriptive Translation Studies and Beyond, Amsterdam, Benjamins, 1995, ISBN 90-272-1606-1

WHORF B. L., Language, Thought, and Reality. Selected Writings, uitgegeven door John B. Carroll, voorwoord van Stuart Chase, Cambridge (Massachusetts), Massachusetts Institute of Technology, 1956.


1 Canetti 1979: 18.
2 Levý 1963: 86.
3 Levý 1963: 86.



 



HomeTerugVooruit