Logos Multilingual Portal

8 - Het residu: tijdsfactoren bij de vergelijking van doelteksten

HomeTerugVooruit


"Englisch hatte in jener Zeit, als ich zu lesen begann, eine unwiderstehliche Wirkung auf mich, und eine Rede, in der ich eine so wichtige Rolle spielte, hatte mir noch niemand auf englisch gehalten".1

"Het Engels oefende op mij in die tijd, toen ik net begon te lezen, een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit, en een betoog waarin ik een zo belangrijke rol speelde, had tot dat moment niemand tegen me in het Engels gehouden".

Een ander, zeer interessant aspect aan de hand waarvan men de tijdsaspecten van het vertaalresidu kan bestuderen, betreft niet meer de vergelijking tussen bron- en doeltekst, maar die van verschillende versies van eenzelfde brontekst in relatie tot hun plaats in de tijd.

In zijn semiotische benadering van het probleem wijst Popovič aan wat vanuit dit gezichtspunt specifiek is in de vertaling ten opzichte van andere communicatievormen, zoals het schrijven van het origineel. Dit laatste is een unieke en niet reproduceerbare handeling, die een precieze historische collocatie heeft. De mogelijke vertalingen van deze eerste handeling zijn echter talrijk in aantal, zo niet oneindig. Balcerzan, die in dit verband door Popovič wordt aangehaald, schrijft:

de vertaling van een willekeurig werk uit een vreemde taal heeft altijd het karakter van één van talrijke mogelijke communicaties. Wat de authenticiteit van de vertaling onderscheidt, is dus haar veelvoudigheid, haar herhaalbaarheid. (Balcerzan 1968: 23).

Uit deze beschrijving blijkt dat de vertaling een oxymoron is: ze is een tekst die, om authentiek te zijn, herhaalbaar en vermenigvuldigbaar moet zijn. Als men de termen van het betoog enigszins geweld aandoet, zou men kunnen stellen dat de vertaling die tekst is die om authentiek te zijn een kopie moet zijn. Dat klinkt beslist paradoxaal, vooral als men de vertaling plaatst naast werken op het vlak van de beeldende kunsten.

Wanneer men kijkt naar het gemak waarmee vertalingen verouderen of wanneer men zich simpelweg de vraag stelt waarom een zekere klassieke tekst die reeds meermaals in een bepaalde taal is vertaald, telkens weer door nieuwe vertalers ter hand wordt genomen, dan tracht men in de werkwijze van de vertaler die eigenschap te vinden die dergelijke teksten zo snel doet verouderen. Men zegt soms dat de oorzaak van die veroudering gelegen is in het feit dat een tekst, die op "natuurlijke" wijze binnen een bepaalde taal en cultuur is ontstaan, en bepaalde spontane elementen (directe uiting van de creativiteit van de auteur) of kunstmatige elementen (creativiteit tot stand gekomen door de technische vaardigheid van de auteur) bevat, moet worden herschapen – op geheel kunstmatige wijze – in een andere taal en cultuur. Daardoor lijken ook alle aspecten die in de brontekst spontaan leken, in de doeltekst geforceerd; en ook al lijken ze spontaan, dan is dat een gemaakte spontaniteit, doordat de vertaler overduidelijk probeert de creativiteit van een ander te reproduceren, en deze handeling kan nooit spontaan lijken, omdat zij geen betrekking heeft op de eigen creativiteit2.

Popovič keert dit gezichtspunt, dat gericht is op de wijze van werken van de individuele vertaler, om en kiest voor een opvatting die het specifiek communicatieve karakter van de vertaling centraal stelt. Hij zegt namelijk:

 

Het seriële karakter van de vertaling als element van haar bestaan tegenover de voldongenheid van de originele creatieve schepping is een gevaarlijke eigenschap. Door haar "opening" is de vertaling sneller onderworpen aan veroudering. Zij kan buiten het literaire "circuit" worden gesloten. Dit feit bepaalt ook de plaats van de vertaling in het literaire proces (Popovič 1975: 128).

Deze opvatting kan ook als revolutionair worden gezien omdat zij in zekere zin oorzaak en gevolg zou omkeren: niet de veroudering van de vertaling zou de hertaling veroorzaken, maar de hertaling – met de mogelijkheden van vergelijking van de verschillende versies die zij biedt – zou de veroudering aan het licht brengen. Anders gezegd, zou het verschijnen van een nieuwe versie van een brontekst de onvolkomenheden en het vertaalresidu in een vorige, tot dan toe voor canoniek doorgaande en volledig als "vertegenwoordiger" van die brontekst geaccepteerde versie aan het licht brengen.

De oorzaak van de veroudering moeten we zoeken in de omstandigheid dat de taal en stijl van de vertaling afhangen van de expressieve canon die op het moment van vertaling in zwang is. Aan die canon houdt zich ook de ontvanger, dat wil zeggen in het geval van de vertaling de lezer, met inbegrip van de "proto-lezer" die de vertaler is. De ontvanger beoordeelt de vertaling zowel in relatie tot voorgaande versies van de zelfde brontekst in de ontvangende taal, als in relatie tot het origineel. Volgens Popovič zijn taal en stijl van de vertaling onderworpen aan een sterke mate van stress, die niet alleen wordt veroorzaakt door de bijzondere eigenschappen van de tekst, maar ook door de inspanningen van de vertaler. Daardoor creëren de wijzigingen waaraan het origineel wordt onderworpen een minder slijtvaste, in de tijd minder stabiele doeltekst.

In het geval van de vertaling die neigt tot aanvaardbaarheid - en die, in de logica van Toury, niet de filologische correctheid als haar voornaamste dominant kiest – wordt de doeltekst voor eigentijdse lezers geschapen, en daarom worden vereisten gedicteerd door maatstaven van aanvaardbaarheid voor een bepaalde generatie van lezers en critici: in deze zin neigt de tekst ertoe sneller te verouderen, maar om dezelfde redenen waarom ook een oorspronkelijke tekst zou moeten verouderen.

Veroudering van vertalingen is dan ook geen absoluut maar een relatief verschijnsel:

De aan de praktijk ontleende voorbeelden tonen aan dat lezers ook belangstelling hebben voor oudere vertalingen. Deze hebben de aantrekkingskracht van wat oud is, een soort archaïsch patina, overeenkomstig met die van bronteksten van antieke herkomst (Popovič 1975: 129).

Vanuit het vertaalresidu beschouwd kan de veroudering van vertalingen ook als volgt worden gezien. De canon van aanvaardbaarheid van elke generatie lezers maakt dat de lezers al naar gelang het historisch ogenblik neigen naar een bepaald soort residu. (Het is natuurlijk niet gezegd dat lezers en critici het verschijnsel op die manier zien. Het is zelfs veel waarschijnlijker dat ze zich bewust zijn van hun voorkeuren in positieve zin. Het is met andere woorden waarschijnlijker dat ze zeggen of denken "ik vind het prettig dat een tekst deze eigenschappen heeft" in plaats van "ik geef er de voorkeur aan dat een tekst deze aspecten van de communicatie weglaat". Met een voorbehoud voor het principe van "semiotische ruis" waarover we in de vorige les schreven, is het evident dat met elke benadering van de communicatie – en van de vertaling –, met elke gekozen dominant een ander soort residu overeenkomt.)

Deze manier van kijken naar de smaak op het gebied van de vertaling in historische zin kan interessant blijken. En in het licht van het bestaan van het vertaalresidu, lijkt het heel zinvol het probleem in deze termen te stellen. In deze optiek is de vertaling die herhaalbare communicatieve handeling, die een residu met zich meebrengt, waarover de smaak van een lezer zich ook ex negativo kan uiten: het is de voorkeur voor één versie boven de andere en tevens de voorkeur voor een bepaald verlies aan inhoud van de boodschap ten opzichte van andere verliezen die andere versies met zich meebrengen, waarbij het niets uitmaakt of die verliezen reëel of potentieel zijn.

 

Bibliografie

BALCERZAN E. Poetyka przekładu artystycznego, Nurt, 1968.

CANETTI ELIAS Die gerettete Zunge. - Die Fackel im Ohr. - Das Augenspiel, München, Carl Hanser Verlag, 1995, ISBN 3-446-18062-1. Gebruikte uitgave: Die gerettete Zunge, Frankfurt, Fischer Verlag 1979, ISBN 3-596-22083-1.

POPOVIČ A. Teória umeleckého prekladu, Tatran, 1975. Russische vertaling door I. A. Bernštejn e I. S. Černjavskaja, uitgegeven door N. A. Kondrašov, Problemy hudožestvennogo perevoda, Moskvà, Vysšaja škola, 1980.


1 Canetti 1979: 60.
2 Ik zou hiertegenover nog enige andere overwegingen willen plaatsen. De status van klassiek (min of meer perfect, maatgevend) werk maakt dat teksten in de broncultuur onveranderd, doch zonodig met noten toegelicht, worden bestudeerd. Dat geldt bijvoorbeeld voor Dante, Rabelais en Chaucer binnen de Italiaanse, Franse en Engelse cultuur. Hiermee is dus niet gezegd dat deze schrijvers volkomen begrijpelijk zijn voor het publiek binnen de cultuur van herkomst. Integendeel, dat zijn ze allerminst, en dat beperkt hun publiek in hoofdzaak tot leerlingen, studenten en geleerden. In een vreemde cultuur kan nieuwsgierigheid naar deze auteurs bestaan bij een ander publiek, niet onmiddellijk in een academische context. Zo´n publiek is niet primair geïnteresseerd in een omvangrijk verklarend notenapparaat, maar in een leesbare vertaling die de brontekst en -cultuur ontsluit voor de eigentijdse lezer. Daarnaast speelt ook het aspect van competitie mee: een literair vertaler meet zich graag aan een Dante of Shakespeare. Dit verklaart m.i. meer dan een veronderstelde veroudering waarom er bijvoorbeeld in zeer korte tijd meerdere Dante-vertalingen op de Nederlandse markt zijn verschenen. - noot van de vertaler



 



HomeTerugVooruit