"Bei näherem Zusehen merkt man wohl, daß in der Erscheinungsform dieses Traumes zwei voneinander fast unabhängige Charaktere ausgeprägt sind. Der eine ist die Darstellung als gegenwärtige Situation mit Weglassung des ‘vielleicht’; der andere die Umsetzung des Gedankens in visuelle Bilder und in Rede."1
Bij nadere beschouwing merkt men dat zich in de verschijningsvorm van deze droom twee van elkaar vrijwel onafhankelijke karakters uiten. Het ene is de voorstelling als actuele situatie met weglating van het ‘misschien’; het andere is de vertaling van de gedachte in visuele beelden en in woorden.
Nu we bijna aan het eind van deze cursus zijn gekomen, resteert ons nog de rol te onderzoeken die de vertaling vervult als ze eenmaal als gereed product deel gaat uitmaken van de semiosfeer en wordt ontvangen door de cultuur die de vertaler heeft beschouwd als "ontvangend". Wij zijn dus hiermee aangeland op het vlak van de kritiek van de vertaling.
Deze sector is niet erg ontwikkeld, wat vooral te wijten is aan het geringe bewustzijn van het bestaan van een systeem dat bestaat uit vertaalde literatuur. Vaak onderscheidt de literaire kritiek die betrekking heeft op vertaalde werken zich niet van de literaire kritiek in het algemeen, doordat zij geen rekening houdt met de specifieke aard van het vertaalde werk, dat wordt gerecenseerd zonder rekening te houden met wat sommigen zien als een te verwaarlozen detail: namelijk dat het geen oorspronkelijk werk is maar een radicale transformatie heeft ondergaan van taal, inhoud en vorm.
Snell-Hornby (1988), neigt ertoe, in de lijn van de traditionele vergelijkende literatuurwetenschap, het begrip algemene kritiek ook uit te breiden tot de vertaling, in de veronderstelling dat de kritiek van de vertaling simpelweg een vorm is van literaire kritiek die wordt toegepast op de vertaling.
Gideon Toury (1980) neemt echter een radicaal verschillende positie in. Hij is de eerste die een opvatting van de vertaalkritiek heeft uitgewerkt die uitgaat van de nieuwe discipline die we vertaalwetenschap noemen. In zijn opvatting bestaat de kritiek van de vertaling in de studie van de doelteksten die in een bepaalde ontvangende cultuur zijn geproduceerd. Deze analyse zou enerzijds ten doel hebben constanten te vinden in het vertaalgedrag in het algemeen, en anderzijds wetmatigheden te vinden die ertoe kunnen bijdragen vorm te geven aan een cultuurspecifiek vertaalgedrag: wat zijn de parameters die maken dat een bepaalde doeltekst kan worden beschouwd als geschikt voor een bepaalde cultuur?
Deze benadering verraadt in sterke mate de invloed van de cultuurstudies op de vertaalwetenschap, en zij wordt nog steeds door vele onderzoekers als waardevol beschouwd. Uiteindelijk blijkt men echter niet meer in staat te zijn om te spreken van criteria van de "kritiek van de vertaling" in absolute termen, daar iedere waardering rekening houdt – of dat zou moeten doen – met de cultuurspecifieke aard van de canons die in elke kritische daad impliciet gehanteerd worden. Met andere woorden, wat in een bepaald land wordt gezien als een "goede" vertaling kan in een ander land als helemaal niet zo’n "goede" worden beschouwd.
Een cultuur die het probleem van de vertaalkritiek benadert zonder zich iets aan te trekken van de brontekst, dat wil zeggen, een louter op de doeltekst gerichte kritiek, loopt het risico om naar de mening van Toury de vernietiging van de literaire productie te stimuleren. Na de Engelse vertalingen van enige haiku’s te hebben bestudeerd, waarbij hij constateerde dat daarin de zeventien lettergrepen van de bronteksten – het kenmerkende element van deze gedichten – niet bewaard zijn gebleven, merkte Toury op dat dit verzuim in één lijn ligt met een op de doeltekst gerichte benadering van de kritiek. Volgens de canon van de ontvangende cultuur is het feit dat het kenmerkende en onderscheidende element van de haiku ontbreekt niet noodzakelijkerwijze een gebrek, op voorwaarde dat het resultaat genietbaar blijft. Het risico van literaire homogenisering dat deze benadering van de kritiek met zich meebrengt is meer dan evident.
In zijn boek uit 1995 zet Toury zijn theorie van de vertaalnormen in de kritiek uiteen. Het gaat hier natuurlijk niet om normen in de zin van regels die de criticus of vertaler bij zijn werk moet volgen. Het gaat om de constanten en wetmatigheden die men kan tegenkomen. De kritiek van de vertaling, die de taak op zich neemt om dergelijke regelmatigheden op te sporen, stelt zich zelf in dienst van de vertaalwetenschap, in algemene zin opgevat. Ze zoekt namelijk naar de constanten in het vertaalgedrag en levert een belangrijke bijdrage aan de beschrijving ervan (maar stelt zich niet normatief op).
Een van de dragende zuilen van de hedendaagse vertaalwetenschap is zonder twijfel het gedachtegoed van de Slovaakse wetenschapper Anton Popovič, en vooral zijn klassiek geworden boek Teória umeleckého prekladu (1975), of te wel Theorie van de literaire vertaling. Ook op het gebied van de kritiek is zijn bijdrage van wezenlijk belang geweest.
Voor wat het probleem van de historische afstand tussen brontekst en doeltekst betreft, plaatst Popovič de doelteksten langs de as historisering-modernisering (Popovič 1980: 122-127). Ik wil hieraan toevoegen dat de historiserende benadering gewoonlijk diegene is die samenvalt met de leerstellingen van de filologie en de aandacht voor de brontekst, terwijl de moderniserende sterker tegemoetkomt aan de vereisten van leesbaarheid en commercie.
Ook de zogenaamde "veroudering" van vertalingen is een empirisch gegeven dat Popovič ertoe brengt na te denken over de wijze waarop een cultuur een vertaalde tekst ontvangt (129). Het feit alleen dat de vertaling van een klassiek werk die een eeuw geleden is gemaakt, als niet meer leesbaar kan worden beschouwd en dat men ertoe overgaat er een "modernere" hertaling van te maken, is er een indicatie van dat de canon van receptie van een cultuur beslissend is, dat deze kan verschillen (en dat ook doet in de verschillende landen) en in de loop van de tijd kan veranderen. De contrastieve diachronische benadering (de vergelijking tussen hoe vertalingen in verschillende perioden verouderen om te zien welke meer verouderen en, zo mogelijk, waarom dat zo is) is een manier om het obstakel te overwinnen waarvoor de criticus zich gesteld ziet met betrekking tot het cultureel impliciete (waardoor hij ertoe gebracht zou kunnen worden te stellen dat een tekst "mooi is omdat hij mooi is, omdat het duidelijk is dat hij mooi is").
Volgens Popovič leidt de culturele interactie waarvan vertalingen het vehikel vormen tot de zogenaamde “creolisering”, waarin de doeltekst het resultaat is van de synthese van de structuur van de brontekst en die van de ontvangende cultuur. Popovič noemt drie mogelijkheden binnen deze interactie:
- de cultuur van de brontekst is sterker dan de cultuur van de doeltekst; in dit geval heeft de structuur van de brontekst een overheersende invloed op de doeltekst;
- de cultuur van de doeltekst is sterker dan de cultuur van de brontekst; in dit geval heeft de structuur van de ontvangende cultuur een overheersende invloed op de doeltekst, die dus niet meer filologisch van aard is, maar ertoe neigt bijzonder "leesbaar" te worden;
- de twee culturen zijn even sterk, waardoor de doeltekst een synthese van de invloeden van beide culturen te zien geeft.
De dialectiek eigen/vreemd waarover Lotman schreef en waarbij wij al hebben stilgestaan in andere delen van de cursus, wordt zoals we zien ook door Popovič gebruikt. Maar volgens de Slowaakse wetenschapper moeten de eigen en vreemde elementen niet in termen van denotatie maar in termen van connotatie worden geanalyseerd. De elementen van de tekst, hun grotere of geringere gelijkenis met de elementen van de brontekst moeten worden geanalyseerd uitgaande van de bijzondere betekenis die een woord of uitdrukking krijgt binnen de co-tekst en de context, of te wel, op basis van zijn valentie binnen het systeem (133).
Toury bekritiseert het concept
"creolisering". Volgens de Israëlische wetenschapper is
[Dat] wat helemaal onwaarschijnlijk is dat een vertaling om zo te zeggen midden tussen twee culturen kan zweven: zolang geen (hypothetische) intercultuur is ontstaan in een autonome (ontvangende!) eenheid van het systeem, bijvoorbeeld in processen die vergeleken kunnen worden met de pidginization of de creolisering, maakt ze noodzakelijkerwijs deel uit van een bestaand (ontvangend!) systeem.2
Maar naar mijn mening gaat het hier eerder om een terminologische verfijning dan om een wezenlijk verschil tussen twee begrippen.
Gezien het feit dat de meeste teksten niet vertaald worden in een bepaalde ontvangende cultuur, is deze "filterende" werking reeds een vorm van (niet-) vertaling en kenmerkend voor de in een cultuur overheersende canon en voor de openheid van die cultuur voor ontvangst van vreemde culturen. In deze opvatting van het systeem kan men (zijns ondanks) de verklaring plaatsen van Mounin, dat "filologie vertaling is", omdat het gaat om een vorm van verzorging van de tekst a posteriori en tegelijk voorbereiding van de eventuele uitgave in de vorm van een doeltekst (Mounin 1963: 242-243).
Bibliografische verwijzingen
FREUD SIGMUND, Die Traumdeutung (1902),
Frankfurt am Main, Fischer Taschenbuch Verlag 1991 (Zwölfte, unveränderte Auflage 2005) ISBN 3-596-10436-X
FREUD SIGMUND The Interpretation Of Dreams translated by A. A. Brill London G. Allen & company 1913.
MOUNIN GEORGES Teoria e storia della traduzione [Theorie en geschiedenis van de vertaling], Torino, Einaudi 1965.
POP OVIČ A. Problemy hudožestvennogo perevoda, uitgegeven door P. M. Toper, vertaling uit het Slowaaks door I. A. Bernštejn en I. S. Černjavskaja, Moskva, Vysšaja škola 1980. Oorspronkelijke Slowaakse uitgave 1975.
TOURY G. Descriptive Translation Studies and Beyond Amsterdam, Benjamins 1995, ISBN 90-272-1606-1.
TOURY G. "Translation of literary texts" vs. "literary translation": a distinction reconsidered, in Recent Trends in Empirical Translation Research, uitgegeven door Sonja Tirkkonen-Condit en John Laffling, Joensuu, 1993, ISBN 951-708-150-2, p. 10-24.
1 Freud 1991: 525.
2 Toury 1995: 28.
|