Logos Multilingual Portal

12 - Aanpassing - deel drie

HomeTerugVooruit


"Hay una buena palabra española para eso, usted la desconocerá, claro, y no resulta fácil de traducir ni de explicar, como todos los mejores vocablos"1.

"There is a very good Spanish word for this, of course you won't know it and it isn't easy to translate or explain, like all the best terms"2.

In les 18 van het eerste deel van de cursus hebben we gesproken over het begrip "semiosfeer". Dit komt ons bijzonder van pas als we de aanpassingsstrategieën willen plaatsen langs de as /toe-eigening van het vreemde/ versus /invoeging van het vreemde in het eigene/.

Laten we een beeld uit de biologie gebruiken. Elke cel uit de wereld van de betekenisgeving, elk subsysteem ervan, wordt gekenmerkt door een eigen cultuur, een eigen wijze waarop de werkelijkheid wordt waargenomen. Als we het hebben over een "cel", gebruiken we een heel algemene term. Het kan hier gaan om een enkel individu dat een eigen innerlijke taal bezit en de enige ontvanger is van een hele reeks boodschappen waarvan datzelfde individu de zender is, maar het kan ook gaan om eenheden die meer dan één individu omvatten, zoals een paar, een gezin, een gemeenschap (op religieus, politiek, cultureel gebied, een school of een bedrijf, enz.), een regionale eenheid, volk, werelddeel enzovoorts.

Van binnenuit gezien, vanuit iedere cel dus, verschijnt alles wat zich daarbuiten bevindt als "vreemd" (van een ander). Binnen een cultuur bestaat een soort van oxymoron, want hij is een "periferisch centrum" of een "centrale periferie", of hoe je het ook wilt noemen: de vertaler, de drager van de cultuur van de grens. We doelen hier niet in de eerste plaats op een vertaler vanuit de ene natuurlijke taal in de andere, maar we hebben het over ieder individu of entiteit die een blikveld heeft dat verder reikt dan de eigen microsfeer en belangstelling heeft voor wat zich daarbuiten bevindt. Deze cultuur van de grens stimuleert iemand die erdoor is gevormd ertoe om handelend op te treden als bemiddelaar, in een proces van communicatie tussen binnen- en buitenkant van de microsfeer.

Die bemiddeling kan talrijke vormen aannemen, die we kunnen plaatsen langs een as waarvan de uiteinden worden gevormd door aan één kant het zoeken naar een afwijkend element in de "vreemde" cultuur, dat wil zeggen dat wat van een ander is, en aan de andere kant de verwatering, de homogenisering, de démontage of het ontdoen van connotaties van het vreemde element met het doel het in te passen in de eigen cultuur zonder daar rekenschap van te hoeven afleggen, als een eigen element en niet als dat van een ander.

Schematiserend kunnen we het ook als volgt zeggen: er bestaan twee tendensen. De ene is centripetaal en tracht de verschillen in andere systemen te herkennen en die op voet van gelijkheid te vergelijken met de eigenschappen van de eigen sfeer. De andere is centrifugaal en neigt ertoe om de regels, categorieën en parameters van het eigen systeem vanuit dat systeem in de omtrek te projecteren. De eerste opstelling meet voortdurend de grenzen van de eigen cultuur ten opzichte van andere culturen: ze is zich bewust van de dynamiek eigen/vreemd. De tweede houding daarentegen is niet nieuwsgierig naar wat anders is, ze is er enkel en alleen op gericht om de eigen categorieën toe te passen op andere culturen – welteverstaan alleen voor dat deel dat ze nuttig of onmisbaar acht –, om de verschillen glad te strijken om die net zo te laten lijken als datgene waaraan men gewend is: zij komt neer op toe-eigening van de andere cultuur.

De keuze tussen beide houdingen wordt gedicteerd door twee reeksen factoren: de ene betreft de sociale cultuur en de andere individuele keuzen. Over de krachtsverhoudingen tussen culturen (de supra-individuele oriëntatie) heeft de Israëlische semioticus Itamar Even-Zohar3 zeer interessante dingen opgemerkt aan de hand van zijn begrip "literair polisysteem".

Even-Zohar beschrijft de hele wereld van de literatuur (opgevat in zeer ruime zin: we kunnen hier rustig denken aan de wereld van de betekenisgeving) als een polisysteem, op een manier die erg lijkt op wat Lotman gesteld heeft met zijn begrip "semiosfeer". Binnen het polisysteem hangen de tussen de afzonderlijke systemen bestaande wederzijde invloeden af van hun individuele staticiteit of dynamiek alsmede van hun centrale of perifere positie. Hoe meer een cultureel systeem zich bevindt in de periferie ten opzichte van het culturele "centrum", des te minder is het zelfgenoegzaam en des te ontvankelijker is het voor nieuwe en vernieuwende prikkels (en is het dus dynamisch). Hoe meer een cultureel systeem zich in het centrum bevindt en is gesetteld, des te minder wordt het door het zoeken naar het nieuwe buiten zichzelf gekenmerkt, en des te zwakker is de dynamische drang tot vernieuwing (en is het dus statisch).

Even-Zohar stelt dat zich binnen elk cultureel systeem een subsysteem bevindt dat wordt vertegenwoordigd door de "vertaalde literatuur". Daar de "vertaalde literatuur" de entree van elementen van externe of vreemde systemen in de eigen cultuur belichaamt, met andere woorden, een potentiële vernieuwing vertegenwoordigt, bevindt vertaalde literatuur zich in cultureel centrale systemen in een perifere positie, terwijl zij in cultureel perifere systemen juist een centrale positie inneemt.

In bepaalde gevallen kan de positie van een cultuur temidden van andere, opgevat in termen van machtsverhoudingen, de wijze beïnvloeden waarop het begrip "vertalende aanpassing" gestalte krijgt. Wanneer een externe cultuur centraal van aard is, en als belangrijk referentiemodel wordt gezien, vertonen de uit die cultuur afkomstige teksten de neiging te worden vertaald met behoud van vele elementen die typerend zijn voor die cultuur. Het gaat dan om elementen die, ook al zijn ze moeilijk te bevatten voor de ontvangende cultuur, toch veel belangstelling genieten doordat zij deel uitmaken van de externe cultuur die als model voor de eigen cultuur is gaan gelden. Omgekeerd, wanneer een externe cultuur perifeer is en de eigen cultuur centraal van aard, is de houding bij vertaling er veelal één van geringe belangstelling voor de exotische details en de elementen die de lezer bewust maken van de afstand: men opteert daarom voor een aanpassing die de vreemde elementen homogeniseert aan de eigen cultuur, waarbij de broncultuur vrijwel onherkenbaar wordt, en men plundert het goede dat er van buiten kan komen zonder zich in het minst verplicht te voelen de herkomst van het materiaal te erkennen en sowieso te laten merken dat men het heeft geïmporteerd.

Hierboven hebben we gezien hoe factoren van sociale en internationale aard de aanpassing tussen culturen beïnvloeden. Daarnaast bestaat er een reeks factoren die de aanpassingsstrategie bepalen, en individueel bepaald zijn voor de vertaler (of de uitgever). We zullen hier de publicaties van Toury als leidraad nemen, en vooral het door hem gehanteerde onderscheid tussen passende en acceptabele vertalingen.

Wanneer een tekst moet worden aangepast aan een cultuur, hebben we te maken met een botsing van tekstuele en linguïstische structuren. Doordat het linguïstische systeem ook een manier is waarop de werkelijkheid wordt gecatalogiseerd, is het duidelijk dat talige systemen cultuurspecifieke eigenschappen bezitten. Daarom komen in de fase van de aanpassing twee principes tegenover elkaar te staan: het eerste, het zogenaamde adequaatheidsprincipe, poneert de brontekst en het maximale behoud ervan bij aanpassing als dominant, ook al gaat dat ten koste van de genietbaarheid ervan in de ontvangende cultuur. Dat is de sterk filologisch gerichte houding die Toury "passendheid" noemt. Het tweede, dat wel bekend staat als het acceptabiliteitsprincipe, ziet de ontvangende cultuur en de genietbaarheid van de tekst daarbinnen als dominant en accepteert uitzonderingen op de filologische reproduceerbaarheid van de brontekst als die een betere leesbaarheid ten goede komen. Dit is de meer pragmatische houding die Toury "aanvaardbaarheid" noemt4.

Binnen de vertaalwetenschap wordt sinds 1989 het door Toury gemaakte onderscheid tussen het principe van passendheid5 en dat van aanvaardbaarheid algemeen aanvaard. ("Als het principe of de norm van de passendheid wordt nagestreefd, richt de vertaler zich op de kenmerkende eigenschappen van het origineel: taal, stijl en culturele elementen. Als het principe van de aanvaardbaarheid prevaleert, dan stelt de vertaler zich ten doel een begrijpelijke tekst te produceren, waarin taal en stijl volledig overeenkomen met de linguïstische en literaire conventies van de ontvangende cultuur. Beide principes hoeven elkaar niet uit te sluiten: een vertaler kan tegelijk ook beide normen nastreven"6).

Toury illustreert in een later essay (1993) het verschil binnen de vertaalwetenschap tussen beide benaderingen. De eerste, die hij source-oriented (brontekstgericht) noemt, houdt zich bezig met het vertalen van literaire teksten ("translation of texts which are literary themselves"). De tweede, die hij betitelt als target-oriented (doeltekstgericht), heeft ten doel literaire doelteksten te creëren ("to establish target literary texts")7. De manier waarop Toury dit onderscheid presenteert kan complex lijken, misschien vanwege de polemische geest die er uit zijn werk spreekt. Ter verduidelijking: volgens Toury streeft de eerste opvatting naar het scheppen van vertalingen die geen teksten zijn (men denke bijvoorbeeld aan vertalingen tussen de regels die als hulpmiddel dienen bij het begrijpen van het origineel maar vaak in syntactisch of stilistisch oogpunt geen eigen betekenis hebben, dat wil zeggen, geen teksten in de etymologische zin des woords zijn). In het baanbrekende essay uit 1995 ligt impliciet een polemiek met Popovič en diens opvatting over "creolisering" besloten.

 

Bibliografische verwijzingen:

DELABASTITA D. There's a Double Tongue. An Investigation into the Translation of Shakespeare Wordplay with Special Reference to Hamlet, Amsterdam-Atlanta (Georgia), Rodopi, 1993, ISBN 90-5183-495-0.

EVEN-ZOHAR I. Polysystem Studies, in Poetics Today, 11, 1, Tel Aviv, The Porter Institute for Poetics and Semiotics, 1990, ISSN 0333-5372.

KOMISSAROV V. N. Teorija perevoda (lingvističeskie aspekty), Moskvà, Vysšaja škola, 1990. ISBN 5-06-001057-0.

LEUVEN-ZWART K.M. van, Translation and original. Similarities and dissimilarities. In Target, n. 1:2 (1989) e n. 2:1 (1990).

LEUVEN ZWART, K.M. van Vertaalwetenschap, ontwikkelingen en perspectieven, Muiderberg, Coutinho 1992.

MARÍAS J. Negra espalda del tiempo, Punto de lectura, 2000 (oorspronkelijke editie 1998), ISBN 84-663-0007-7.

MARÍAS J. Dark Back of Time, New York, New Directions, 2001 (vertaald door Esther Allen), ISBN 0-8112-1466-4.

TOROP P. Translation as a Working Principle of Culture, 2001

TOURY G. Descriptive Translation Studies and Beyond, Amsterdam-Philadelphia, Benjamins, 1995, ISBN 90-272-1606-1.


1 Marías 2000, p. 95.
2 Marías 2001, p. 78.
3 Even-Zohar 1990.
4 Zie ook Van Leuven-Zwart 1992, pp. 75-76.
5 Hierover zijn de linguïstisch georiënteerde theoretici het tegenwoordig eens: "Adekvatnyj perevod - perevod, obespecivajušcij pragmaticeskie zadaci perevodceskogo akta na maksimal´no vozmožnom dlja dostiženija ètoj celi urovne ekvivalentnosti, ne dopuskaja norm i uzusa PJA [...]". Komissarov 1990, p. 246.
6 Van Leuven-Zwart 1989/1990, p. 93.
7 Toury 1993, p. 17.



 



HomeTerugVooruit