Logos Multilingual Portal

10 - Compensatie en explicitering

HomeTerugVooruit


"Wohl aber bewahrte ich einen tiefen Groll gegen die Mutter und er verging erst, als sie mir Jahre später, nach seinem Tod, selber Deutsch beibrachte."1

"Daarentegen behield ik een diepe wrok jegens mijn moeder, een wrok die pas verdween toen zij, een paar jaar na zijn dood, mij zelf Duits bijbracht".

In het eerste deel van deze cursus (17) heb ik al verwezen naar het bestaan van een metatekst, niet in de zin van een doeltekst die de vertaling van een origineel in een andere taal bevat, maar in die van een geheel van apparaten, van toegevoegde teksten die het bestaan van de primaire tekst vergezellen. Het bestaan van de metatekst vindt haar motivatie in Torop’s strategie van de totale vertaling, die uitgaat van een preventieve analyse met het doel om vast te stellen wat het communicatief residu kan zijn dat overblijft na een specifieke vertalende handeling en wat men daaraan kan doen.

Dit betekent niet dat de vertaler altijd een strategie moet kiezen die in deze zin rekening houdt met de principes van de totale vertaling. In sommige gevallen kan de vertaler zich de vraag naar het vertaalresidu niet stellen, ofwel omdat hij zich daarvan niet bewust is, ofwel omdat hij zich er bij neer heeft gelegd en niet van plan is om een strategie te hanteren om dit probleem onder ogen te zien.

De vakliteratuur op het gebied van de vertaalwetenschap staat gewoonlijk stil bij een probleem dat grote raakvlakken heeft met dat van het residu in de doeltekst, en waarvoor het gebruik maakt van de twee termen compensatie’ en ‘explicitering’.

Onder ‘compensatie’ verstaat men "de techniek van het terugwinnen van het vertaalresidu van belangrijke kenmerken van de brontekst door hun effect in de doeltekst te benaderen, gebruikmakend van middelen die van die van de brontekst verschillen" (Hervey en Higgins 1992: 248). Onder ‘explicitering’ verstaat men echter "het proces van invoering van informatie in de ontvangende taal die in de zendende taal alleen in impliciete zin aanwezig zijn, maar die uit de context of uit de situatie kunnen worden afgeleid" (Vinay en Darbelnet 1958: 8).

Het is niet moeilijk te zien dat deze twee categorieën niet precies definiëren van welke wijzigingen zij zich kunnen bedienen en van welke niet. Bovendien wordt niet aangegeven of compensatie en explicitering noodzakelijkerwijs binnen de vertaalde tekst moeten plaatsvinden of dat ze ook in gevallen van paratekstuele residu’s gebruikt kunnen worden.

Wat beide categorieën duidelijk gemeen hebben met de metatekstuele vertaling van Torop is hun uitgangspunt: het zijn strategieën die worden toegepast vanuit het besef dat elke vertaalhandeling een residu achterlaat. Harvey schrijft: "Gezien het feit dat overdracht van betekenissen van de ene naar de andere taal voortdurend een bepaalde mate van residu impliceert, moet de vertaler besluiten of en wanneer compensatie gerechtvaardigd is." (38). Ook Barhudàrov verwijst nadrukkelijk naar het verlies dat in de communicatieve handeling besloten ligt om te verklaren waarom men zijn toevlucht tot compensatie neemt:

Dit procédé wordt gebruikt in die gevallen waarin bepaalde tekstelementen in de zendende taal om de een of andere reden geen equivalenten [sic] bezitten in de ontvangende taal en met de middelen van deze laatste niet kunnen worden overgedragen; in deze gevallen draagt de vertaler, om het semantisch verlies te compenseren dat ontstaat doordat een bepaald element van de zendende taal onvertaald of onvolledig vertaald is gebleven (dat wil zeggen, niet het hele spectrum van haar betekenis is overgedragen), die informatie over met behulp van een ander middel, dat zich niet noodzakelijkerwijze op hetzelfde punt in de tekst hoeft te bevinden waarin het in het origineel aanwezig is (218-219).

We merken op dat deze laatste definitief nog stevig verankerd is in de verouderde, puur linguïstische opvatting van de vertaling: men neemt voetstoots aan dat het niet vinden van een "equivalent" een zeldzaam geval vormt, een uitzondering die de regel bevestigt; bovendien wordt de vertaling nog opgevat als (totale) overdracht van afzonderlijke lexicale eenheden. Er wordt geen rekening gehouden met het begrip "tekst" als semiotisch geheel dat een andere (en hogere) betekenis heeft dan de som van de elementen waaruit hij bestaat, noch met het cultureel impliciete en met het telkens optreden van verschillen tussen culturen in temen van vertaalbaarheid. Toch blijft het belangrijk te constateren dat compensatie wordt gezien als een procédé dat de zone van de tekst waarin een element van de vertaalde tekst het verlies kan compenseren dat bij de vertaling van een ander deel van de brontekst is ontstaan. Zo’n verplaatsing kan daarmee ook buiten de tekst plaatsvinden, bijvoorbeeld in een kritisch apparaat.

Crisafulli beseft waarschijnlijk hoe moeilijk het is om wetenschappelijke definities te baseren op vage en discutabele begrippen zoals de "werking van de tekst op de lezer" en geeft daarom een minder riskante omschrijving van het begrip "compensatie":

Het begrip compensatie lijkt twee fundamentele zaken te impliceren": ten eerste de equivalentie als ideaal dat vertalers nastreven, en ten tweede de veronderstelling dat de relatie tussen kenmerken van het origineel en kenmerken van de vertaling kunnen worden geanalyseerd om vast te stellen of die laatste daadwerkelijk compenserend van aard zijn. Het "verlies" in een vertaling dat compensatie behoeft moet een tastbare, concrete hoedanigheid van het origineel bezitten en niet een ongrijpbare eigenschap, en datzelfde geldt ook voor de compenserende procédés in de vertaalde tekst (260).

Voor wat de explicitering betreft, plaatsen sommige auteurs die onder de vertaalingrepen van de categorie van de toevoegingen (b.v. Barhudarov, 221-226), die alleen dan zouden mogen worden toegepast als er geen overeenkomst kan worden gerealiseerd tussen lexicale eenheden van beide teksten (dat betekent altijd, zou men tegenwoordig toevoegen). Voor anderen is explicitering echter een intrinsieke eigenschap van de vertaling: een verhoging van het niveau van explicietheid in de vertaalde tekst

kan een universele strategie van het proces van linguïstische bemiddeling zijn zoals zonder onderscheid door mensen die een taal leren, niet- professionele vertalers en beroepsvertalers wordt toegepast (Blum-Kulka 1986: 21).

Volgens deze gedachte, die in de vertaalwetenschap bekend is geworden onder de naam "hypothese van de explicitering", zou het bewustzijn van het vertaal- of communicatieresidu een zeer verbreid en algemeen verschijnsel zijn, ook al gaat het hierbij wellicht om een onbewust verschijnsel. Alleen deze eigenschap van onbewust-zijn kan de algemene verspreiding verklaren en de noodzaak onderbouwen om taalkundig en statistisch onderzoek te verrichten om haar in kaart te brengen. Blum-Kulka beweert dat vertalingen om deze reden worden gekenmerkt door redundantie:

Het proces van interpretatie dat de vertaler uitvoert op het origineel zou kunnen leiden tot een vertaling met een sterkere mate van redundantie dan de brontekst bezit. Deze redundantie komt tot uiting in een hoger niveau van samenhangende explicietheid in de vertaalde tekst. Deze redenering kan "hypothese van de explicitering" worden genoemd. Ze postuleert een waarneembare samenhangende explicietheid bij de overgang van brontekst naar vertaalde tekst, los van de toename die valt te toe schrijven aan de verschillen tussen de toegepaste linguïstische en tekstuele systemen. Daaruit volgt dat de explicitering hier gezien wordt als intrinsiek aan het vertaalproces (1986: 19).

Waarschijnlijk wil Blum-Kulka hier duidelijk maken dat de neiging tot explicitering niet altijd voortkomt uit objectieve noodzaak in beide talen, maar een spontane, irrationele, onbeheerste maar in alle processen van talige bemiddeling aanwezige constante is. In de volgende les zal ik laten zien waarom de explicitering als spontane tendens buiten de behandeling van het probleem van het residu moet vallen.

Bibliografie

BARHUDAROV L. S. JAzyk i perevod. Voprosy obščej i častnoj teorii perevoda, Moskvà, Meždunarodnye otnošenija, 1975.

BLUM-KULKA SHOSHANA Shifts of Cohesion and Coherence in Translation, in Interlingual and Intercultural Communication: Discourse and Cognition in Translation and Second Language Acquisition Studies, uitgegeven door Juliane House en Shosgana Blum-Kulka, Tübingen, Narr, 1986, p. 17-35.

CANETTI ELIAS Die gerettete Zunge. - Die Fackel im Ohr. - Das Augenspiel, München, Carl Hanser Verlag, 1995, ISBN 3-446-18062-1. Gebruikte uitgave: Die gerettete Zunge, Frankfurt, Fischer Verlag 1979, ISBN 3-596-22083-1.

CRISAFULLI E. Dante’s Puns and the question of compensation, in Wordplay and Translation, uitgegeven door Dirk Delabastita, Manchester, St. Jerome Publishing, 1996, ISBN 1-900650-01-0, p. 259-276.

HARVEY K. Compensation, in Routledge Encyclopedia of Translation Studies a cura di M. Baker, London, Routledge, 1998, ISBN 0-415-09380-5, p. 37-40.

HERVEY SÁNDOR e HIGGINS IAN Thinking Translation: A Course in Translation Method: French to English, London, Routledge, 1992.

KLAUDY KINGA Explicitation, in Routledge Encyclopedia of Translation Studies uitgegeven door M. Baker, London, Routledge, 1998, ISBN 0-415-09380-5, p. 80-84.

KOMISSAROV V. N. Teorija perevoda (lingvističeskie aspekty), Moskvà, Vysšaja škola, ISBN 5-06-001057-0.

PYM ANTHONY Epistemological Problems in Translation and its Teaching. A Seminar for Thinking Students, Calaceit (Teruel), Caminade, 1993.

VINAY J.-P. e DARBELNET J. Stylistique comparée du français et de l’anglais. Méthode de traduction, Paris, Didier, 1958.


1 Canetti 1979: 35.



 



HomeTerugVooruit