"Da diese Verwandtschaften bei der Übersetzung in unsere Sprache verlorengehen müssen, würde daher die Unbegreiflichkeit der Ersetzungen in unseren populären ‘Traumbüchern’ stammen."1.
Daar deze verwantschap bij de vertaling in onze taal wel verloren moet gaan, zou men zo de onbegrijpelijkheid van de vervanging ervan in onze populaire droomboeken kunnen verklaren.
Er bestaan twee manieren om de mogelijke betekenis van een woord te vinden, en deze komen overeen met twee benaderingen van het begrip taal.
In een van beide ziet men de taal als iets dat erg doet denken aan een kunstmatige taal, waarvoor wetenschappelijke commissie bijeenkomen om te beslissen welke termen gebruikt zullen gaan worden en welke moeten worden afgeschaft, welke (denotatieve) betekenissen aan de termen moeten worden gegeven en op welke wijze de betekenissen kunnen worden gedifferentieerd al naar gelang objectieve externe verschillen.
In deze enigszins naïeve optiek, die vooral geschikt is voor gebruik in het onderwijs, bevatten de grammatica’s en werken over syntaxis regels waaraan men zich dient te houden wanneer men spreekt of schrijft, en analoog hieraan bevatten de woordenboeken betekenissen van de woorden. Als een bepaalde betekenis in het woordenboek verschijnt, kan men dat woord dus gebruiken om naar die betekenis te verwijzen, maar als zij er niet in voorkomt, moet een ander woord worden gebruikt.
Waarom noem ik deze zienswijze ‘naïef’? Omdat, zoals bijvoorbeeld opgemerkt in les 16 van deel vier van deze cursus, de natuurlijke taal niet ontstaat op bijeenkomsten van technische of technisch-linguïstische commissies, maar ontstaat door de spontane interactie tussen sprekers.
Taalgebruik is het empirisch gegeven waarvan de taalwetenschap uitgaat, en deze wetenschap tracht veeleer constanten en wetmatigheden in het gebruik aan te wijzen dan regels voor te schrijven. Het is niet zozeer interessant om normen te formuleren en voor te schrijven, dat wil zeggen, aan iemand te zeggen dat hij niet hoort te zeggen wat hij zegt omdat dat "verkeerd" is, als wel het taalgebruik toe te schrijven aan een individuele en sociale, plaatsgebonden of vaktalige omgeving en dat gebruik ook te beschrijven. Kennis van taalkunde wordt zo niet tot kennis van regels, maar van constanten, en van het gebruik van de diverse registers, idiolecten, sociolecten enz. en van de oorzaken van al deze verschijnselen.
Een der gevolgen van deze beschouwing van vormen van taalvariatie voor de vertaling is dat vertalen de betekenis krijgt van pogen variatie in de taal te reproduceren met taalvariatie, en deze niet te homologeren en versimpelen.
Voor wat het vinden van mogelijke betekenissen betreft, is de omkering van het perspectief evident: het gaat er niet zozeer om repertoria te raadplegen waarin taaldeskundigen hebben vastgesteld welke betekenissen een woord heeft, dan wel bepaalde betekenissen die daadwerkelijk aanwezig zijn in de levende taal op te merken en te registreren.
De praktische moeilijkheid van dit gezichtspunt is erin gelegen dat men een "plaats" moet vinden waarin dit taalgebruik kan worden aangetroffen, een betrouwbare bron die de linguïst en de vertaler kunnen raadplegen en die, op dezelfde wijze als een woordenboek, in korte tijd antwoorden geeft. Deze vindplaats moet bovendien binnen handbereik van de gebruiker liggen. En dit gaat niet zonder problemen.
Men zou voor dit doel repertoria nodig hebben die uit het reële gebruik vergaard zijn (dus niet aan een bureau tot stand gekomen) en mogelijk heterogeen van aard is, dat wil zeggen, bestaand uit geschreven teksten, gesproken teksten, materiaal afkomstig uit verschillende sociale klassen, uit verschillende economische en vaktalige omgevingen, teksten afkomstig van de radio (die uiteraard van orale aard zijn, maar bijzondere eigenschappen hebben, waardoor ze voor een deel in de richting van geschreven teksten gaan) en van de televisie; en teksten uit verschillende perioden.
Deze repertoria bestaan en worden aangeduid met de benaming "corpora", in het Latijn het meervoud van het woord "corpus". Het woord heeft in de eigentijdse betekenis en binnen de context van de taalwetenschap diverse betekenissen:
"volledige en geordende verzameling geschriften, van een of meer auteurs, met betrekking tot een bepaalde materie";
"monster van een taal dat bij de beschrijving van een taal in aanmerking wordt genomen".
De corpora die ons het meest interesseren zijn elektronische corpora, want het raadplegen ervan is sneller en veelzijdiger dan dat van gedrukte teksten. In dit geval, zouden we de volgende definitie kunnen gebruiken:
"verzameling teksten in elektronische vorm die op verschillende manieren kan worden geraadpleegd of geanalyseerd."
Tussen het zoeken naar de betekenis van een woord in een corpus en het opzoeken in een woordenboek ligt hetzelfde verschil als tussen het leren van een taal door direct contact met mensen welke die taal spreken en het leren uit een cursus- of handboek.
Het eerste geval doet denken aan dat van het kind dat te maken krijgt met volwassenen die met elkaar communiceren door midden van de natuurlijke taal (de home language van Quine) en louter via abductie, uitgaand van het resultaat, moet zien te reconstrueren welke waarde de door de sprekers uitgewisselde woorden hebben. Zo’n kind heeft overduidelijk veel meer tijd nodig om de home language te leren dan wanneer hij zich bediende van een woordenboek, maar slaagt er uiteindelijk in zich rechtstreeks een idee te vormen van wat hij leert. Elke zin die hij zich eigen maakt is gekoppeld aan precieze affectieve ervaringen, zodat de confrontatie met de native language eigenlijk het karakter krijgt van een shock. Een wereld van zekerheden wankelt en wordt vervolgens deels bevestigd en deels ontkend door de radicale vertaling die het kind tot stand weet te brengen.
Natuurlijk is voor het kind de taal van thuis aanvankelijk de enig bestaande taal. Wanneer het vervolgens ontdekt dat er andere bestaan, beschouwt het deze als de enige "juiste" taal. Deze gedachte heeft natuurlijk geen morele, maar psychische wortels. Ze is de enige "juiste" omdat de rolmodellen – de ouders van het kind – die gebruiken. Alle manieren van spreken die anders zijn dan deze beschouwt het als gebrekkig omdat het zijn eigen gevoelens projecteert op andere sprekers en denkt dat deze hebben getracht net zo te spreken als zijn ouders, zijn modellen, maar daar niet in zijn geslaagd.
Zoeken naar een woord in een corpus om de betekenis ervan op te zoeken kost ook meer tijd dan het raadplegen van een woordenboek. En in een corpus vindt men geen definities : men vindt er "slechts" de volledige taaluiting die het gezochte woord bevat. Daarom moet men zich een beetje gedragen als het jonge kind ten opzichte van de zinnen van zijn ouders: zijn antennes uitsteken en trachten de betekenis te ontcijferen van wat er gebeurt. Met één enorm verschil: dat de vertaler vaak in een zin bijna alle andere woorden kent, en dus de gezochte betekenis veel duidelijker naar voren komt.
Een woord opzoeken in een corpus betekent misschien wel tien of twintig zinnen bekijken in plaats van een enkele definitie in een woordenboek. Het eindresultaat is echter veel preciezer, omdat dat de vrucht is van een om zot e zeggen eerstehands interpretatie, één die direct op de context is gebaseerd. Wie de cursus heeft gevolgd in de volgorde waarin de lessen bedoeld zijn te worden gelezen, zal zich herinneren dat het belang van de contextuele betekenis reeds in de tijd van Ogden en Richards (1923) werd benadrukt, waarvoor ik verwijs naar les 7 van deel twee van de cursus, alsmede door Wittgenstein, zoals uitgelegd in les 17 van datzelfde tweede deel van de cursus. De toepassing van het begrip "corpus" op het zoeken naar de betekenis van een woord heeft de manier van werken van een vertaler radicaal veranderd. We zullen in de volgende lessen zien op welke wijze.
Bibliografische verwijzingen:
FREUD SIGMUND, Die Traumdeutung (1902),
Frankfurt am Main, Fischer Taschenbuch Verlag, 1991 (Zwölfte, unveränderte Auflage 2005) ISBN 3-596-10436-X
FREUD SIGMUND, The Interpretation Of Dreams, translated by A. A. Brill, London, G. Allen & company, 1913.
1 Freud 1991: 113n.